Malo (St), eene sterke zeestad, vesting van den tweeden rang en hoofdplaats van een arrondissement in het Fransche departement Ille-Vilaine, ligt aan de noordkust van Bretagne op de rots Aron en is met het vaste land verbonden door een dam (Sillon) ter lengte van 200 Ned. el, aan wiens uiteinde zich een kasteel met 4 torens verheft, terwijl hij met de stad en de kust eene ruime en veilige haven vormt. De mond der haven is naauw en vol klippen en ondiepten. Daarenboven liggen er de schepen gedurende de eb bijna geheel droog, terwijl het water bij springvloed ter hoogte van 15 Ned. el wast. Aan de westzijde der stad, tusschen deze en St.
Servan, strekt de reede zich uit, werwaarts de Rance hare wateren voert, doch ook hier heeft men eene nog ruimere en diepere haven gebouwd. De stad is amphitheatersgewijs gelegen. Sommige wijken zijn regelmatig aangelegd. Men heeft er hooge huizen van graniet, meestal naauwe straten, ringmuren met bastions en aan de oostzijde eene vesting. Daarenboven wordt de reede verdedigd door 5 op eilanden gebouwde forten. Men heeft er geene andere merkwaardige gebouwen dan de hoofdkerk en het stadhuis. Er zijn 11000 inwoners, en men vindt er eene hydrographische school, eene openbare bibliotheek, een muséum van schilderijen, een kabinet voor natuurlijke historie, onderscheidene genootschappen, fraaije wandelparken en beroemde zeebaden. Men vervaardigt er veel zeildoek, touw en andere scheepsbenoodigdheden.
Ook zijn er ijzer- en kopersmelterijen, bierbrouwerijen, zoutziederijen, houtzaagmolens enz. De handel is er niet meer zoo druk als voorheen, doch er gaat nog altijd veel om in wijn, brandewijn, pekelvleesch, hennep, teer, masthout en linnen, terwijl men er kusthandel drijft met drooge groenten, aardappelen, steenkolen, hout, ijzer, graan, meel, tabak en huiden.— In den aanvang der 11de eeuw vestigden zich vele inwoners van Aletum (St. Servan) op de Aronrots en stichtten er een stadje, hetwelk zij naar hunnen bisschop Maclovius noemden, en in 1149 werd het bisdom van Aletum derwaarts verplaatst, alwaar het bleef tot aan de Groote Omwenteling. De inwoners dier stad onderscheidden zich reeds in de middeneeuwen als ervaren zeelieden, en sedert het einde der 15de en den aanvang der 16de eeuw namen zij deel aan vele handels- en ontdekkingsreizen. Zij maakten in 1495 zich meester van de kabeljaauwvisscherij op New-Foundland, ontdekten onder Jacques Cartier in 1634 Canada, zeilden in 1693 om Kaap Hoorn, ten einde handelsbetrekkingen aan te knoopen met Peru, en stichtten later volkplantingen op de Falklandseilanden (Malouïnen).
Door de naijverige Engelschen werd de stad meermalen bedreigd, in 1378 belegerd, in 1693 gebombardeerd (gelijk in 1695 door de Nederlanders) en in 1708 aangetast door lord Marlborough, die er echter slechts eenige schepen en magazijnen vernielde. De stad St. Servan, aan den mond der Rance en aan den spoorweg gelegen, is als het ware de voorstad van St. Malo. Zij is hiermede door een kanaal verbonden, bezit eene handels- en oorlogshaven en telt omstreeks 13000 inwoners.