Laborde. Onder dezen naam vermelden wij:
Jean Joseph de Laborde, een man die zich onderscheiden heeft door menschlievendheid en ondernemingsgeest. Hij werd geboren in 1724 te Jacca in Aragon, verwierf door den handel te Bayonne een groot vermogen en werd ten tijde van Choiseul in Frankrijk hofbankier. Wél verhief men zijn landgoed Laborde tot een markiezaat, maar hij maakte geen gebruik van den titel. Na den val van Choiseul keerde hij tot het ambteloos leven terug, maar hield 6 schepen in de vaart, om het verkeer met zijne plantaadjes op San Domingo te onderhouden. Bij het uitbarsten van den Amerikaanschen vrijheidsoorlog verschafte hij aan de Fransche regéring 12 millioen livres in goud, zoodat zij de expeditie onder Rochambeau kon uitrusten.
Later deed Laborde onderscheidene prachtige gebouwen verrijzen. Jaarlijks schonk hij aanzienlijke sommen aan de armen, en in 1788 de noodige gelden om te Parijs 4 groote hospitalen te doen verrijzen. Gedurende het Schrikbewind leefde hij rustig op zijn kasteel, maar wegens zijn rijkdom werd hij voor de revolutionaire regtbank gebragt, waar men hem beschuldigde van gemeenschap met woekeraars. Hij werd den 18den April 1794 ter dood veroordeeld en aanstonds geguillotineerd.
François Louis Joseph, graaf de Laborde, een zoon van den voorgaande. Hij was eerst zeeofficier en vervolgens schatmeester des Konings, zag zich benoemd tot lid der Nationale Vergadering, maar nam na het sluiten van deze de wijk naar Engeland, waar hij in 1801 overleed.
Alexandre Louis Joseph, graaf de Laborde, een broeder van den voorgaande. Deze, geboren te Parijs den 15den September 1774, streed in Oostenrijksche dienst tegen de Fransche Republiek, doch keerde na den Vrede van Campo Formio naar zijn vaderland terug, waar hij zich aan de zijde schaarde van Bonaparte. Hij vergezelde dezen in 1808 naar Spanje en in 1809 gedurende den veldtogt in Oostenrijk. Toen werd hij bestuurder van de Keizerlijke domeinen en eindelijk requestmeester bij den staatsraad te Parijs. Voorts maakte hij deel uit van het gezantschap, hetwelk uit naam van Napoleon de aartshertogin Maria Louisa ten huwelijk kwam vragen.
In 1823 werd hij lid van de Kamer van Gedeputeerden en behoorde in 1830 tot de medeonderteekenaars van het protest tegen de Ordonnantiën van Karel X. Na de Julij-omwenteling van 1830 werd hij prefect van het Seine-departement, en later brigade-generaal der nationale garde te Parijs en adjudant van koning Lodewijk Philips. Reeds in 1813 had men hem gekozen tot lid van de Académie des Inscriptions, en in 1832 werd hp opgenomen onder de leden der Académie des Sciences. Hij overleed te Parijs den 24sten October 1842. Van zijne geschriften noemen wij: „Voyage pittoresque et historique en Espagne (1807— 1818, 4 dln; 2de druk 1823)”, — „Intinéraire descriptif de l’Espagne (1809—1827, 5 dln; 3de druk met bijvoegsel van von Humboldt en Bory de Saint-Vincent (1827—1828, 6 dln)”, — „Description des nouveaux jardins de la France et de ses anciens châteaux (1808 , 2 dln)”, — „Les monuments de la France (1832—1836, 2 dln met 269 koperen platen)”, — en „Versailles ancien et moderne (1839— 1840)”.
Léon Emanuël Simon Joseph, graaf de Larborde, een zoon van den voorgaande, geboren te Parijs den 15den Junij 1807. Hij studeerde te Göttingen en volbragt in 1825 met zijn vader eene reis naar het Oosten, waarvan hij eene beschrijving leverde in de prachtwerken: „Voyage de l’Arabie Petrée (1830—1833)”,— en „Voyage en Orient (1837—1804, 36 afleveringen)”. Hij vertrok in 1828 als gezantschapssecretaris naar Rome, maar nam reeds het volgende jaar zijn ontslag. Gedurende de Julij-omwenteling was hij adjudant van generaal Lafayette en werd voorts gezantschapssecretaris te Londen, in 1832 te ’s Gravenhage en in 1834 te Cassel. In plaats van zijn vader benoemde men hem in 1841 tot lid van de Kamer van Afgevaardigden, en in 1842 tot lid van de Académie van Wetenschappen. Van 1848 tot 1854 was hij conservator van de verzameling moderne beeldhouwwerken in het Louvre, in 1859 directeur-generaal der archieven van het Keizerrijk, in 1868 senator, en overleed te Parijs in Maart 1869. Van zijne geschriften vermelden wij voorts: „Essai pour servir à l’histoire de la gravure sur bois (1833)”, — „Histoire de la découverte de l’imprimerie (1836)”, — „Histoire de la gravure en manière noire (1839)”, — „Commentaire géographique sur l’Exode et les Nombres (1842, 2 dln)”, — „Les ducs de Bourgogne (1849—1851, dl 1 en 2)”, — „Notice des émaux, bijoux et objets divers exposés dans les galeries du Louvre (1853, 2 dln)”, — „De l’union des arts et de l’industrie (1856, 2 dln)”, — en „Archives de la France, leurs vicissitudes pendant la révolution, leur régénération sous l’empire (1866)”.