Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kun

betekenis & definitie

Kun (L. J. A. van der), een uitstekend Nederlandsch waterbouwkundige, geboren te Utrecht den 21sten September 1801, zag zich in 1818 geplaatst als kadet aan de artillerie- en genieschool te Delft, werd in 1820 kadet-élève onder de orders van inspecteur-generaal Blanken bij de werken van het Noord-Hollandsche kanaal, in 1822 élève-adspirant, in 1823 adspirant-ingenieur, en in 1825 ingenieur van den waterstaat 2de klasse, belast met de rijksdienst in West-Vlaanderen, bijv. met de belangrijke havenwerken van Ostende. In 1831 werd hij toegevoegd aan den hoofd-ingenieur Goudriaan te ’s Gravenhage en belast met de invoering van een algemeen stelsel van peilschalen langs de hoofdrivieren en met de opmetingen en triangulatiën voor eene algemeene kaart dier hoofdrivieren (op de schaal 1:5000), aan het Topographisch Bureau op steen gebragt en in 1860 afgewerkt. In 1835 zag hij zich benoemd tot ingenieur 1ste klasse, en in 1837 was hij werkzaam aan den Rijnspoorweg, terwijl hij in 1841 het terrein opnam van den spoorweg van Aken naar Maastricht.

Hij onderhandelde over de spoorwegaansluitingen in 1845 met Hannover, in 1847 met Pruissen, en in 1852 met België. Sedert 1847 was hij commissaris des Konings bij de spoorwegmaatschappij van Maastricht naar de Pruissische grenzen, sedert 1848 consulérend ingenieur der Overijsselsche spoorwegmaatschappij, en in 1849 werd hij inspecteur van den waterstaat. Met Conrad en Wenckebach werd hij in 1850 belast met den aanleg van een telegraafnet in Nederland, en in 1851 en 1852 zorgde van der Kun te Berlijn en te Brussel, dat Nederland in de Duitsch-Oostenrijksche telegraafvereeniging werd opgenomen. Van 1856 tot 1863 was hij adviseur der regéring over de Maasquestie en onderhandelaar bij de Belgische regéring. Zijne adviezen over die belangrijke aangelegenheid vormen 8 of 9 lijvige folio-deelen.

Nadat hij in 1857 tot hoofd-ingenieur benoemd was, opende de aanleg van staatsspoorwegen in 1860 voor hem een nieuw veld van werkzaamheden. Hij was lid der spoorwegcommissie, doch verkreeg op zijn verzoek in 1863 daaruit zijn ontslag, en werd weder adviseur. Nu hield hij zich bezig met het ontwerpen van eene haven te Scheveningen, rigtte met Conrad en Simons het Instituut voor Ingenieurs op, en overleed den 26sten Januarij 1864. Hij was lid der 1ste klasse van het voormalig Koninklijk Instituut en later van de Koninklijke Académie van Wetenschappen, lid consultant van het Bataafsch Genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte, ridder en later kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw, ridder met de ster van de orde der Eikekroon, kommandeur der Belgische Leopoldsorde en ridder met de ster van de Pruissische orde van den Rooden Adelaar 2de klasse.

< >