Krüger. Onder dezen naam vermelden wij:
Franz Krüger, een verdienstelijk portret- en paardenschilder. Hij werd geboren te Radegast bij Köthen, toonde reeds vroeg aanleg en geestdrift voor de kunst, en legde zich vooral toe op het schilderen van dieren. Hiertoe vond hij vooral aanleiding door het bezoeken der vorstelijke stoeterij en door het bijwonen van vorstelijke jagtpartijen. Eerst laat begon hij in olieverf te werken en bragt oorlogs- en jagttafereelen op het doek, — voorts vorstelijke personen met hun gevolg te paard, eene groote Pruissische parade met meer dan 100 gelijkende portretten, alsmede de huldiging in 1840 op het Koninklijk slot te Berlijn. Men ontbood hem naar verschillende Hoven om portretten te vervaardigen; hp ontving talrijke ridderorden, werd lid der Académie te Berlijn, professor aan die inrigting, genoot de algemeene achting en toegenegenheid, en overleed te Berlijn den 21sten Januarij 1857.
Karl Albert Krüger, een uitstekend bouwkundige. Hij werd geboren te Potsdam den 23sten Februarij 1803, was de oudste zoon van den „Oberhofbaurath” Krüger, de teekenmeester van Friedrich Wilhelm IV en van Wilhelm I (de tegenwoordige Keizer), en ontving zijne opleiding aan de Académie voor schoone bouwkunst te Berlijn. Hij genoot het vriendschappelijk verkeer van Schinkel, en deze had grooten invloed op zijne ontwikkeling. Nadat hij het staatsexamen had afgelegd, ging hij in 1826 naar Marburg, kwam voorts in betrekking te Erfurt en ging toen voor den aanleg van wegen naar Silézië, alwaar hij 3 jaren later tot „Bauinspector” benoemd werd, welk moeijelijk ambt hij 18 jaren bekleedde. In 1842 werd hij regérings- en bouwraad te Düsseldorf en bestuurde de restauratie van den dom te Xanten, welke een tijdperk vereischte van 12 jaren. Voorts deed hij een groot aantal nieuwe, smaakvolle gebouwen verrijzen, was lid van het collegie van curatoren der académie te Düsseldorf en leverde vele teekeningen in waterverf. Krüger ontving den titel van geheim regéringsraad en onderscheidene ridderorden. Reeds lang sukkelde hij, en bij eene badreis naar Norderney gaf het omvallen van den wagen, waarop hij gezeten was, aanleiding tot zijn dood op den 19den Julij 1875.