Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Krug

betekenis & definitie

Krug (Wilhelm Traugott), een Duitsch wijsgeer, geboren den 22sten Junij 1770 te Radis bij Gräfenhainchen in de Pruissische provincie Saksen, ontving zijne wetenschappelijke opleiding te Schulpforta en vervolgens aan de hoogescholen te Wittenberg, Jena en Göttingen, vestigde zich in 1794 als privaatdocent te Wittenberg, maar verkreeg er geen hoogleeraarsambt, omdat hij bekend werd als schrijver van de „Briefë über die Perfectibilität der geoffenbarten Religion (1795)”. Des te ijveriger legde hij zich van 1796 tot 1801 toe op het zamenstellen van onderscheidene geschriften, zooals: „Versuch einer systematischen Encyclopädie der Wissenschaften”, — „Versuch einer systematischen Encyklopaedie der schönen Künste”, — „Ueber das Verhältnisz der kritischen Philosophie zur moralischen, politischen und religiösen Cultur der Menschen”, — en „Aphorismen zur Philosophie des Rechts”, waarop hij later (1811) zijne: „Naturrechtlichen Abhandlungen” liet volgen, — voorts: „Briefe über die Wissenschaftslehre”, — „Briefe über den neuesten Idealismus”, — en „Entwürf eines neuen Organon der Philosopie”. In 1801 werd hij buitengewoon boogleeraar te Frankfort aan de Oder, en schreef er zijn hoofdwerk: „Die Fundamentalphilosophie (1803; 3de druk 1827)”. Zijn stelsel houdt den middenweg tusschen idealismus en realismus en vond in die dagen vele bewonderaars.

Na den dood van Kant werd hij diens opvolger te Königsberg en zag zich na, het overlijden van Kraus ook belast met de lessen in de practische wijsbegeerte. Hij deed hier z{jn: „System der theoretischen Philosophie (1806— 1810, 3 dln, meermalen uitgegeven)” in het licht verschijnen. De hoofdcommissie van den „Tugendbund” benoemde hem tot oppercensor, en in 1809 ging hij als professor in de wijsbegeerte naar Leipzig. Door vaderlandlievende geestdrift ontgloeid, trad hij in 1813 in dienst bij de jagers te paard, en gaf na het eindigen van den veldtogt een „Encyclopädischen Abrisz der Kriegswissenschaften (1815)” in het licht. Steeds nam hij met belangstelling deel in de aangelegenheden van den dag en hij behoorde tot de ijverigste vlagvoerders van het Duitsche liberalismus.

In 1830 werd hij doctor in de godgeleerdheid en later ook in de regten, en in 1833 zag hij zich afgevaardigd naar den Saksischen Landdag. Daar zijne houding aan de regéring niet behaagde, werd hij in 1834 van zijn hoogleeraarsambt ontslagen en op pensioen gesteld, terwijl hij stem en zitting behield in den académischen senaat en ook zijne voorlezingen over de wijsbegeerte tot aan zijn dood voortzette. Hij overleed den 13den Januarij 1842. Van zijne talrijke geschriften vermelden wij nog: „Geschichtliche Darstellung des Liberalismus alter und neuer Zeit (1823)”, — „Dikäopolitik oder neueste Restauration des Staats mittels des Rechtsgesetzes (1824)”, — „Das Kirchenrecht, nach Grundsätzen der Vernunft und im Lichte des Christenthums dargestellt (1826)”, — „Allgemeines Handwörterbuch der philosophischen Wissenschaften (1827—1828, 4 dln, 2de druk 1832—1834)”, — en „Gesammelte Schriften (1830—1841, 2 dln)”. Ook vervaardigde hij eene beschrijving van zijn levensloop onder den titel: „Meine Lebensreise in sechs Stationen, von Urceus (1826, 2de druk 1842)”, gevolgd door: „Leipziger Freuden und Leiden in J. 1830, oder das merkwürdigste Jahr meines Lebens (1731)”.