Krüdener (Juliane, vrijvrouw von), eene vrouw, die zich vermaard heeft gemaakt door hare piëtistische gevoelens, werd geboren te Riga den 21sten November 1764 en ontving ten huize van haren vader, den baron von Vietinghoff, een der rijkste grondbezitters in Koerland, eene zorgvuldige opvoeding. Reeds als kind ging zij met hare ouders naar Parijs, waar zij kennis maakte met de talentvolste mannen. Deze bewonderden de geestigheid van het jeugdige meisje, dat zich niet zoozeer door schoonheid van gelaat als door eene fraaije gestalte, beminnelijke trekken en kinderlijke vrolijkheid onderscheidde. Reeds in dien tijd kwam hare neiging tot zonderlinge droomerijen aan den dag.
Op 16-jarigen leeftijd trad zij in het huwelijk met een edelen en wetenschappelijken Lijflander, den vrijheer von Krüdener (geboren in 1744), dien zij vergezelde naar Kopenhagen en naar Venetië, waar hij de betrekking bekleedde van Russisch gezant. Ook schonk zij hem een zoon en eene dochter. Daar zij echter, door haar levendig gevoel en door de verleidingen der groote wereld medegesleept, zich aan berispelijke afdwalingen schuldig maakte, werd de huwelijksband verbroken, zoodat zij in 1791 naar de ouderlijke woning te Riga terugkeerde. Daarna woonde zij bij afwisseling te Parijs en te Petersburg, en verwierf door haren roman: „Valérie ou lettres de Gustave de Linar à Erneste de G. (1804, 2 dln)” grooten roem als schrijfster. In 1806 bevond zij zich in de nabijheid van Louiza, koningin van Pruissen, en toen reeds schepte zij behagen in het piëtismus der Hernhutters. Later vertrok zij weder naar Parijs, in 1812 naar Genève, en in 1813 naar Duitschland, waar zij te Karlsruhe betrekkingen aanknoopte met Jung-Stilling. Nu gevoelde zij eene roeping om aan de armen het Evangelie te verkondigen, en toen zij in 1814 nogmaals te Parijs kwam, hield zij in hare woning godsdienstige vergaderingen, welke door aanzienlijke personen, zelfs door keizer Alexander, werden bezocht. Het feest der Russische legers in de vlakte van Chalons beschreef zij in een werkje, getiteld: „Le camp de Vertus(1815)”, en zij handelde daarin over den aanvang van het Koningrijk van Christus.
In 1815 kwam zij te Basel, waar zij gesteund werd door een jeugdig geestelijke, Empaytaz genaamd, doch daar hare stichtelijke zamenkomsten veel onstichtelijks in de huisgezinnen deden ontstaan, moest zij weldra de stad verlaten. Dezelfde maatregel werd op haar toegepast te Lorrach, Aarau en elders. Voorts zag zij zich geplaatst onder het toezigt der policie, en deze bragt haar wegens de volksbewegingen, die zij overal veroorzaakte, in 1816 over de Russische grenzen. Dewijl haar ook te Petersburg en te Moskou het verblijf ontzegd werd, ging zij naar Riga, om aldaar het bekeeringswerk voort te zetten. Toen zij zich later, in spijt van het ontvangen bevel, naar Petersburg begaf, werd zij er aanstonds uit de stad verwijderd. Nu spoedde zij zich met hare dochter en met haren schoonzoon, den staatsraad Berkheim, naar de Krim om er eene kolonie te stichten, en overleed aldaar te Karassoebasar den 25sten December 1824.