Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Krijt

betekenis & definitie

Krijt is de naam van eene witte, fijnaardige, losse soort van kalksteen, welke wegens die losheid sterk afverwt en om die reden algemeen — vooral in de scholen — gebruikt wordt om er op zwarte borden mede te schrijven. Aanvankelijk beschouwde men het krijt als amorph koolzuur calcium, totdat vooral Ehrenberg aanwees, dat het uit de kalkachtige schalen van microscopische diertjes (foraminiferen of polythalamiën, kleine krabbetjes, bryozoën enz.) bestaat. Men ziet het duidelijk bij 300-voudige vergrooting, wanneer men krijtpoeder met balsem van Canada bevochtigt.

Het krijt dient tot verfstof, tot het poetsen van metalen voorwerpen, in de scheikunde tot het neutraliséren van zuren, tot bereiding van koolzuren ammoniak, alsmede tot ontwikkeling van koolzuur. Ook wordt het wel tot kalk gebrand, doch de hierdoor verkregen mortel is niet zoo deugdzaam als die, welken men verkrijgt van vasten kalksteen. Wat men rood krijt noemt, is meestal een leemachtig roodijzererts, dat in zamenstel op bolus gelijkt, en het zwart krijt is eene koolstofrijke, ligt afverwende soort van aluinlei.

Onder den naam van krijtvorming verstaat men in engeren zin de laag van wit krijt, welke tot eene aanzienlijke dikte in het zuiden van Engeland en in het noorden van Frankrijk gevonden wordt en oostwaarts tot aan Rügen en zelfs nog verder voortloopt. Men geeft echter in ruimeren zin dien naam aan eene groote groep van veelsoortige bezinkingen, die over geheel Europa, het noorden van Afrika, het westen van Azië en zelfs in Noord- en Zuid-Amerika zich uitbreidt. Het zijn de bezinkingen van het krijttijdperk; zij bestaan in Engeland uit de volgende deelen:

Het bovenste witte krijt met vuursteenknollen en vuursteenlagen. Het is geschikt om mede te schrijven en afkomstig van schalen van kleine dieren. Ook bevat het versteeningen van grootere zeedieren.

Het onderste witte krijt zonder vuursteenen. Het is niet zoo wit en zoo goed om mede te schrijven als de voorgaande soort en vertoont zich vaak als een licht-grijze, vaste kalksteen met vele versteeningen.

Het krijtmergel, dat nog op krijt gelijkt, maar veel leem en talrijke versteeningen van zeedieren bevat.

Het oppergroenzand, een brooze zandsteen met talrijke korrels van groenaarde en vele overblijfselen van zeedieren.

Het gault, eene mergel- en leem vorming met vele fossielen.

De speeton-clay, desgelijks eene leemvorming met vele fossielen.

Het ondergroenzand, van het oppergroenzand weinig verschillende.

Vergelijkt men daarmede de lagen, die elders de aardkorst vormen, dan ziet men, dat in Saksen en Bohemen, de quaderzandsteen overeenkomt met de bovenste 4 Engelsche onderdeelen. De quaderzandsteen wordt intusschen verdeeld in: opper-quaderzandsteen, — planer, mergel, kalk- en zandsteen, — en onder-quaderzandsteen. — Tot de kalkvorming behooren in de Alpen de Gosau-vorming en de hippurietenkalksteen, — ja, in het Banaat behoort daartoe zelfs eene steenkolenvorming. Gault en speeton-clay komen overeen met dergelijke vormingen in Westfalen en in de Alpen, — en het Engelsche ondergroenzand is in overeenstemming met de Misvormingen in Westfalen en met de neocomiënvormingen in het Jura-gebergte en in de Alpen.

De organische overblijfselen of versteeningen in het krijt behooren grootendeels tot zeegewassen en zeedieren, en wél tot uitgestorvene soorten, terwijl in de daarop volgende tertiaire lagen reeds eenige gevonden worden, welke met de thans nog levende soorten overeenkomen.

De gesteenten der krijtgroep worden op velerlei wijzen gebruikt. Van het eigenlijke krijt hebben wij reeds gesproken. Vuursteen komt thans minder te pas dan voorheen. Mergel dient tot bemesting, kalksteen tot mortel en cement, en quaderzandsteen is een zeer goede bouwsteen.

In ouden tijd gaf men den naam van krijt ook aan eene kampplaats, omdat haar omtrek met krijt werd afgebakend.