Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kotzebue

betekenis & definitie

Kotzebue (August Friedrich Ferdinand von), een uitstekend Duitsch blijspeldichter, geboren te Weimar den 3den Mei 1761, studeerde te Jena in de regten en werd in 1780 advocaat. Nadat hij: „Ich-Eine Geschichte in Fragmenten (1781)” en „Erzählungen (1781)” in het licht gegeven had, vertrok hij op aanzoek van graaf Görtz, gezant aan het Russische Hof, naar Petersburg en werd secretaris bij den gouverneur-generaal von Rawr, die later met het bestuur van den Duitschen schouwburg was belast. Door dezen aanbevolen aan de Keizerin, zag hij zich weldra bekleed met aanzienlijke regterlijke betrekkingen. Na zijn huwelijk met eene dochter van den luitenant-generaal von Essen werd hij voorzitter van het gouvemementsbestuur in de provincie Esthland en tevens in den adelstand opgenomen.

Hij schreef: „Leiden der Ortenbergischen Familie (1785, 2 dln)” en gaf zijne: „Kleine gesammelte Schriften (1787, 4 dln)” in het licht, maar verwierf vooral grooten roem door zijne tooneelstukken: „Menschenhasz und Reue” en „Die Indianer in England (1789)”, terwijl hij dien ook weder benadeelde door zijn berucht geschrift: „Doctor Bahrdt mit der eisernen Stirn,” Na den dood zijner echtgenoote reisde hij naar Parijs, nam zijn ontslag uit de Russische staatsdienst en vertrok in 1795 naar zijn landgoed Friedenthal, 8 geogr. mijl van Narva. In die dagen schreef hij: „Die jüngsten Kinder meiner Laune (1793—1796, 3 dln)” en meer dan 20 tooneelstukken. In 1708 ging hij als hofschouwburg-dichter naar Weenen, doch nam wegens herhaalde onaangenaamheden na 2 jaren zijn ontslag, ontving een jaargeld van 1100 florijnen en vestigde zich te Weimar, doch besloot vervolgens naar Petersburg terug te keeren, alwaar zijn zoon op de kadettenschool was geplaatst. De Russische gezant te Berlijn, baron von Krüdener, had hem van de vereischte papieren voorzien, dóch hij werd aan de grenzen van Rusland in hechtenis genomen en naar Siberië gebragt. Een gunstig toeval bezorgde hem redding. Een jonge Rus, Krasnopoelski genaamd, had een klein drama van Kotzebue: „De lijfknecht van Peter de Groote” getiteld en eene zijdelingsche lofrede op Paul I bevattende, in het Russisch overgezet. Deze vertaling werd den Czaar in handschrift voorgelegd, en hij vond daarin zoo groot behagen, dat hij den vervaardiger aanstonds terugriep en met eerbewijzen overlaadde. Hij schonk hem het domein Wokroküll in Lijfland, belastte hem met het bestuur van den Duitschen schouwburg en benoemde hem tot hofraad.

Kotzebue beschreef een en ander in het boek: „Das merkwürdigste Jahr meines Lebens (1801, 2 dln).” Na den dood des Keizers nam hij weder zijn ontslag, en vestigde zich eerst te Weimar, daarna te Jena, en eindelijk te Berlijn, waar hij: „Der Freimüthige" uitgaf, waarin hij in het strijdperk trad tegen Göthe, de Schlegel's enz. Behalve een aantal tooneelstukken gaf hij den: „Almanach dramatischer Spiele (1803—1820, 18 jaargangen)” in het licht. In 1803 en 1804 reisde hij in Frankrijk en Italië en schreef dientengevolge: „Erinnerungen aus Paris (1804)” en „Erinnerungen von einer Reise aus Livland nach Rom und Neapel (1805, 3 dln).” Daarna leverde hij weder onderscheidene blijspelen, en begaf zich in den aanvang van 1806 naar Königsberg, om er ter voltooijing van: „Preuszens ältere Geschichte (1808—1809, 4 dln)” gebruik te maken van het archief. Wegens de staatkundige gebeurtenissen van die dagen nam hij dewijk naar Rusland en vestigde zich op zijne goederen in Esthland, vanwaar hij in de tijdschriften: „Die Biene (1803—1809)” en „Die Grille (1811—1812)” Napoleon met alle wapens der geestigheid bestreed. Bij den ommekeer der zaken in 1813 kon hij juichen in de zegepraal. Hij werd tot staatsraad benoemd, volgde het Russische hoofdkwarticr en gaf te Berlijn een „Russisch-Deutsches Volksblatt (1814)” in het licht. Weldra werd hij Russisch consul-generaal voor de Russische Staten te Königsberg, alwaar hij onderscheidene blijspelen, vlugschriften en eene zeer partijdige: „Geschichte des Deutschen Reichs (dl 1 on 2, 1814—1815, vervolgd door Kader)'' in het licht gaf. Nadat hij in 1816 tot staatsraad bij het departement van Buitenlandsche Zaken te Petersburg benoemd was, ontving hij er in 1817 met eene jaarwedde van 15000 roebels den last om zich naar Duitschland te begeven en maandelijks aan den Keizer verslagen te zenden omtrent de letterkunde en de openbare meening.

Tevens stichtte hij het „Literarische Wochenblatt”, waarin hij zijn oordeel uitsprak over allerlei geschriften en aangelegenheden. Het was hem intusschen alleen te doen om vorstengunst en geld, zoodat hij op eene ergerlijke wijze den spot dreef met vrijzinnige gevoelens, met de wenschen des volks naar eene grondwet, naar vrijheid van drukpers enz. Kotzebue kende geen ander geluk voor de volken dan de genade der vorsten, en hij dweepte derhalve met den toestand van Europa vóór de Fransche Revolutie. Daardoor verloor hij de achting zijner uitstekendste landgenooten en maakte zich zoo gehaat, dat hij zich van Weimar naar Manheim moest begeven. De smaad, waarmede hij vooral de geestdrift der Duitsche jongelingschap bejegende, vervulde een dweepzieken student, Karl Luéwig Sand, met grooten wrevel; hij doorstak Kotzebue met een dolk te Manheim op den 23sten Maart 1819. Het aantal tooneelstukken van Kotzebue is98. Zijne: „Sammtlichedramatische Werke” zijn in 28 deelen (1737—1823), — in 44 deelen (1827—1829),— en in 40 deelen (1840—1841) uitgegeven.

Otto von Kotzebue, een vermaard Russisch reiziger en de 2de zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 30sten December 1787, ontving zijne opleiding aan de kadettenschool te Petersburg en volbragt op 16-jarigen leeftijd met Krüsenstern eene reis om de wereld. Negen jaren later zag hij zich bekleed met het bevel over het schip „Rurik" en belast met de taak om nabij de Behringstraat eene noordoostelijke doorvaart te zoeken. Hij had toen o. a. Chamisso, Eschscholz en Choris tot reisgenooten. Gedurende zijn 3-jarigen togt ontdekte hij in de Zuidzee onderscheidene eilanden en in het zuidoosten van de Behringstraat eene sond, naar hem de Kotzebue-sond genaamd.

Hij beschreef dien togt in zijn werk: „Entdeckungsreise in die Südsee und nach der Behringstrasze zur Erforschung einer nordöstl. Durchfahrt in den J. 1816—1818 (1821—1823, 3 dln),” Daarop werd hij tot kapitein-luitenant der Russische garde-marine bevorderd en aanvaardde in 1823 op last van keizer Alexander eene derde reis om de wereld, wederom door Eschscholz vergezeld. Hij keerde den 16den Julij 1826 te Kroonstad terug, en schreef eene „Neue Reise um die Welt in den J. 1823—1826 (1830, 2 dln)”. Hij overleed te Reval den 15den Februarij-1846.

Moritz von Kotzebue, een Russisch krijgsman en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren den 11den Mei 1780, volbragt desgelijks met Krüsenstern de reis om de wereld, en trad in 1806 in dienst van het Russisch leger te lande. In 1812 werd hij krijgsgevangen bij de Franschen en verkreeg eerst in 1814 zijne vrijheid, zooals hij beschreef in het boek: „Der russische Kriegsgefangene unter den Fransozen (1815)”. Vooral maakte hij zich bekend door zijne reis naar Perzië met het Russisch gezantschap in 1817, waarvan eene beschrijving is uitgegeven door zijn vader (1819). Later diende hij in den Caucasus, werd in 1834 generaal-majoor, daarna kommandant der vesting Iwangorod, in 1846 luitenant-generaal, en overleed als lid van den Russischen Senaat in Februarij 1861. — Zijn oudste broeder, Wilhelm von Kotzebue, geboren in 1785, overleed in 1812 als luitenant-kolonel aan de wonden, in den slag bij Polock ontvangen.

Paul von Kotzebue, desgelijks een Russisch krijgsman en een broeder van den voorgaande. Hij ontving zijne opleiding aan de militaire académie van generaal Murawiew te Moskou, streed met roem in den Caucasus en in Polen en werd in 1843 kwartienneester-generaal onder den veldmaarschalk Paskewitsj, In 1846 zag hij zich bevorderd tot luitenant-generaal en chef van den staf bij het korps in den Caucasus en verkreeg den titel van adjudantgeneraal des Keizers. Toen in 1833 het Russische leger onder Gortsjakow een inval deed in de Donau-vorstendommen, werd Kotzebue bij dezen chef van den generalen staf, en bevond zich als zoodanig bij den overtogt over de Donau, bij de belegering van Silistria, bij de belegering van Sebastópol en bij den slag aan de Tsjemaja. In 1856 volgde hij Gortsjakow naar Polen, om zich aan het hoofd van den generalen staf te plaatsen bij het eerste legerkorps. In 1859 werd hij generaal bij de infanterie, in 1862 gouvemeurgeneraal van Nieuw-Rusland, en later tevens opperbevelhebber van het militaire district van Odessa, alwaar hij vooral den aanleg van spoorwegen bevorderde. — Twee zijner broeders, Karl en Wilhelm, vonden eene plaats bij de Russische diplomatie, en een blijspel van Wilhelm, getiteld: „Der gefährliche Freund”, vond in 1865 te Dresden grooten bijval.

Alexander van Kotzebue, een uitstekend schilder van veldslagen en desgelijks een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Königsberg in 1815 en zag zich door ondersteuning van keizer Alexander geplaatst op de kadettenschool te Petersburg, welke hij in 1834 als officier verliet. Zijne neiging tot de kunst deed hem echter zijne militaire loopbaan verlaten, waarna hij eerst de académie van schoone kunsten te Petersburg bezocht en vervolgens naar het buitenland trok om zich verder te ontwikkelen. Intusschen had hij reeds op bestelling des Keizers 2 groote stukken voltooid, namelijk: „De slag bij Narwa” en „De verovering van Sleutelburg”. In 1847 en 1848 toefde hij te Parijs onder de leiding van Horace Vernet.

De Februarij-omwenteling echter deed hem de stad verlaten, en te Stuttgart, waar hij vervolgens toefde, maakte hij een aanvang met de stukken, die volgens het verlangen des Keizers het Winterpaleis te Petersburg zouden versieren. Het zijn tafereelen uit de krijgstogten der Russen, zooals die van Soewarow in Italië en Zwitserland, die van Peter I tegen Zweden enz. Zoo ontstonden onderscheidene groote doeken, zooals: „De slag bij Poeltawa”, „De overtogt over de Duivelsbrug” enz. Nadat Kotzebue Rome bezocht had, vestigde hij zich te München. Vele van zijne stukken worden ongemeen geroemd.

< >