Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Köppen (naam)

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Friedrich Köppen, een Duitsch wijsgeer, geboren te Lübeck den 21sten April 1775. Hij bezocht er de Catharina-school en studeerde vervolgens te Jena in de godgeleerdheid. Tevens woonde hij de wijsgeerige voorlezingen bij van Reinhold en Fichte en gevoelde zich niet weinig aangetrokken door de Philosophie van die dagen. Nadat hg nog een jaar te Göttingen gestudeerd had, waar zijne: „Abhandlung über Offenbarung in Bezug auf Kant’sche und Fichte’scbe Philosophie (1797; 2de druk 1802)” in het licht verscheen, deed hij in 1797 eene reis door Zwitserland en keerde toen naar zijne geboortestad terug. Zijne vriendschappelijke betrekking tot Jacobi gaf aanleiding tot het schrijven van het strijdschrift: „Schelling's Lehre, oder das Ganze der Philosophie des absoluten Nichts (1803)”.

Nadat hij sedert 1804 als kanselredenaar aan de St. Ansgarius-kerk te Bremen was werkzaam geweest, zag hij zich in 1807 benoemd tot hoogleeraar aan de universiteit te Landshut, bij wier opheffing in 1827 hij naar Erlangen verplaatst werd. Hier overleed hij in den nacht van den 4den op den 5den September 1858. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Darstellung des Wesens der Philosophie (1810)” — „Philosophie des Christenthums (1813—1815, 2 dln; 2de druk 1828)”, — „Politik nach Platonischen Grundsätzen, mit Anwendung auf unsere Zeit (1818)”, — „Rechtslehre nach Platonischen Grundsätzen (1819)”, — „Vertraute Briefe über Bücher und Welt (1820—1823, 2 dln)”, — en „Philosophie der Philosophie (1840)”.

Peter von Köppen, een geleerde, die zich jegens de oudheid-, aardrijks- en volkerenkunde en de statistiek van Rusland zeer verdienstelijk heeft gemaakt. Hij werd geboren te Charkow den 19den Februarij 1793, bezocht het gymnasium en de universiteit in zijne geboortestad en promoveerde er in 1814 tot meester in de regten. De kennis van Rusland was het hoofddoel van zijn streven en met dat oogmerk volbragt hij bijna ieder jaar wetenschappelijke reizen binnen en buiten de grenzen van dat land. Hij schreef: „Overzigt der bronnen eener geschiedenis der letterkunde van Rusland (1818).” Op zijne togten verzamelde hij berigten omtrent Slawisch-Russische gedenkteekens en getrouwe facsimile’s van handschriften, en deelde de uitkomsten mede in afzonderlijke werken en in die der Académie van Wetenschappen te Petersburg. Zoo leverde hij berigten over de „Noordkust van de Pontus (1823)”, — en „Over de driehoofdige Hecaté en hare rol in de geheimenissen (1823)”, — voorts: „Berigten over oudheden en kunst in Rusland (1822)”, — en „Bouwstoffen voor eene geschiedenis der beschaving in Rusland (1827)”, — alsmede: „Geschiedenis van den wijnbouw in Rusland (1832).” Reeds in 1826 was hij benoemd tot correspondérend lid der Académie van Wetenschappen te Petersburg, bezocht op last der regéring de rijksdomeinen in het gouvernement Taurië en gaf het „Krimsche collectaneum (1837)” en de „Taurica (1840)” in het licht. Als lid der Wolga-commissie verzamelde hij bouwstoffen voor zijne verhandelingen: „Over den woud- en watervoorraad op het Wolga-gebied (1841)”, en „Over de gesteldheid van den bodem tusschen den benedenloop van de Dnjepr en het meer van Azof (1845).” Hij schreef voorts uitmuntende opstellen over de verschillende volksstammen van Rusland en gaf daarbij eene fraaije „Ethnographische kaart van Europeesch Rusland (1851).” Kort daarna verscheen zijne „Statistieke reis in het land der Donsche Kozakken (1852)”, en eindelijk een voortreffelijk werk over de „Negende volkstelling in Rusland (1857).” In 1860 begaf hij zich naar zijn landgoed Karabagh in de Krim, een geschenk van den Keizer, en overleed aldaar den 4den Junij 1864.

< >