Kompas is hoofdzakelijk eene zich vrij bewegende magneetnaald, voor den zeeman van het hoogste belang, daar zij steeds het magnetisch noorden aanwijst. Het verschil tusschen dit laatste en het ware noorden noemt men de afwijking (declinatie), welke met den loop der jaren verandert, voor verschillende plaatsen verschillend en eene westelijke of oostelijke kan zijn.
De uitvinding van het kompas dagteekent volgens sommigen reeds van lang vervlogene eeuwen, toen het, naar men meldt, bereids in gebruik was bij de Chinézen en Tartaren. Dit althans is zeker, dat de Chinézen reeds in de 8*te eeuw onzer jaartelling het vermogen van den magneet om ijzer aan te trekken gekend hebben, en men mag het niet onwaarschijnlijk noemen, dat die kennis werd overgebragt naar de Arabieren en door deze, die omstreeks 1300 in grooten getale de Middellandsche Zee bevoeren, naar de Europeanen. Eene zekere Baïlax, geboortig van Kibdjar, gaf te Cairo eene verhandeling uit over de edelgesteenten en vermeldt daarin, dat hij gedurende eene zeereis van Syrië naar Alexandrië in 1242 opgemerkt heeft, dat de Syrische zeelieden gebruik maakten van den magneet. Zij bevestigden namelijk eene naald op eene stukje hout en deden dit drijven in een pot met water.
Hij voegt er bij, dat men in de Indische Zee tot dat oogmerk een hollen visch van ijzer bezigde. Intusschen heeft men geruimen tijd de uitvinding van het kompas toegekend aan den scheepskapitein Flavio Gioia van Amalfl in het koningrijk Napels. Het is zeer wel mogelijk, dat deze aan de inrigting van dat werktuig belangrijke verbeteringen heeft aangebragt, hoewel het evenzeer bekend is, dat men zich in de eerste helft der 17de eeuw in de Oostzee nog van waterkompassen bediende. Voorts meent men, dat de bovenvermelde afwijking van het kompas door Columbus (1492) ontdekt is. Lang vóór de toepassing van de eigenschap van den magneet op de zeevaart, maakte men er in China en Tantarije gebruik van bij togten door uitgestrekte woestijnen. Men had namelijk op een der wagens een mannetje geplaatst, dat met de eene hand steeds naar het zuiden wees.
De Engelschen zijn later op het denkbeeld gekomen om de magneetnaald op eene fijne spil te plaatsen, terwijl de Nederlanders de verdeeling der kompasroos — volgens nevensgaande figuur — in 32 windstreken hebben ingevoerd. De scheepskompassen bestaan uit eene ronde, koperen, in Cardanusringen hangende (dus waterpas blijvende) doos, op wier bodem zich in het middelpunt eene fijne stalen stift verheft, waarop het agaten dopje van een lang, plat, regthoekig magneetstaaf je rust.
Op dit staafje is eene windroos van carton bevestigd, en wel zoodanig dat de lijn noord-zuid met dat staafje zamenvalt, zoodat op de roos het magnetisch noorden wordt aangewezen, of dat er rekening is gehouden met de declinatie, zoodat het noorden op de roos zich naar het ware noorden uitstrekt. Het kompas wordt onder glazen bedekking op een houten voetstuk geplaatst en des nachts met eene lamp verlicht. Het draagt dan den naam van nachthuis. Men heeft op groote schepen 2 of 3 nachthuizen vóór het stuurrad, zooals in fig. 2 is voorgesteld. In de wit-geverfde doos wijzen 2 tegenover elkander geplaatste stiepen de rigting aan van de kiel.
De streek van de roos, waarin men sturen wil, moet dus met die strepen overeenkomen. Daar de helling (inclinatie) der magneetnaald bij het naderen der polen toeneemt, is zij van een verschuifbaar klemmetje voorzien, om haar waterpas te houden. De nachthuizen moeten zoo ver van elkander verwijderd zijn, dat de naalden geen invloed op elkander hebben. Voorts dient men zooveel mogelijk alle ijzerwerk uit de nabijheid der kompassen verwijderd te houden. In het algemeen moet men de werking van het ijzer op het kompas aan boord — de locale attractie —zorgvuldig waarnemen.
Zij is op ijzeren schepen dikwijls zeer lastig. Om den invloed van het scheepsijzer te vermijden, te meten of te compenséren heeft men verschillende middelen voorgeslagen. Het eerste geschiedt door eene plaats op het schip te zoeken, waar de locale attractiën elkander vernietigen. Het meten volgens de correctieplaat van Earlow is zeer gebrekkig, en het compenséren geschiedt door het aanbrengen van ijzeren staven of magneten, eene handelwijze, door Airy, Stamkart en anderen aanbevolen, waarbij echter op reis naar lndië in acht moet genomen worden, dat na het passéren der linie dezelfde declinatie zich in omgekeerde rigting vertoont.
Men heeft voorts stormkompassen met looden rozen of stompe stiften, — peilkompassen,, waarmede men het azimuth van landmerken bepaalt, — zelfregistr eer ende of Gilbert’s kompassen, waarmede men de gestuurde koers controleert, — vochtkompassen, in gesloten glazen vaten met wijngeest)drijvende,— kajuitskompassen, die tegen het bovendek worden geplaatst, enz.
De boussole — zie lig. 3 — is eene wijziging van het kompas ten behoeve der landmeters. De doos met de naald en eene randverdeeling wordt met een plat glas overdekt en beweegbaar op een drievoet geplaatst. Evenwijdig met de middellijn, die over de punten 0C en 180° loopt, is ter zijde van de doos een kijker aangebragt met kruisdraden of viziergaten voor nabijzijnde voorwerpen. Wanneer nu de doos om hare verticale as wordt rondgedraaid, zoodat de kijker op eenig voorwerp is gerigt, zal de naald op de randverdeeling het azimuth van dit voorwerp aanwijzen. Zulk een werktuig is derhalve van belang bij het in kaart brengen van een of ander terrein.