Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Klijnsma

betekenis & definitie

Klijnsma (Sent Foppes), een verdienstelijk Nederlandsch genie-officier, geboren te Wolvega den 9den November 1790, ontwikkelde zijn uitstekenden aanleg onder de leiding van Meinardus Siderius en vervolgens aan de hoogeschool te Franeker onder die der hoogleeraren Tholen en Ekema, trad in 1813 met vaderlandslievende geestdrift in dienst en werd in 1814 door generaal Kraijenhoff geplaatst als tweede luitenant bij het bataljon pontonniers, mineurs en sappeurs.

Bij Waterloo herstelde hij als eerste luitenant een onbruikbaar geworden weg naar Brussel en nam deel aan de verovering van Quesnoy, Valenciennes en Condé. Vervolgens toefde hij geruimen tijd in het Departement du Nord en hield zich daarna 4 jaren bezig met het herstellen der vestingwerken en der citadèl te Namen. In 1819 werd hem te Maastricht het onderwijs opgedragen in de wiskunde en den vestingbouw aan kadets, en daarvoor schreef hij: „Lessen over de hoogere meetkunst, benevens de beginselen der differentiaal- en integraalrekening”, welke echter niet in druk zijn verschenen.

Vervolgens geplaatst bij den staf van de genie, herstelde hij onderscheidene vestingen, woonde in den Tiendaagschen Veldtogt de gevechten bij te Hasselt, Bautersem en Leuven, werd belast met de ontmanteling van laatstgenoemde vesting, was daarna werkzaam aan den aanleg van fortificatiën tusschen Bergen-op-Zoom en Grave, voorts verscheidene jaren aan het departement van Oorlog, werd in 1842 majoor en kommandant van het bataljon mineurs en sappeurs te Arnhem, in 1850 luitenant-kolonel, en zag zich in 1853, na 40 dienstjaren, gepensioneerd, en in 1873 tot kolonel der genie bevorderd.

Na zijn eervol ontslag begaf hij zich naar zijn buitengoed Lycklamastins bij Wolvega, waar hij in zijne uitgebreide boekerij zijne dagen aan geschiedkundige nasporingen wijdde, en den 4den Maart 1874 overleed. Hij was ridder der Militaire Willemsorde, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, kommandant der orde van de Eikenkroon, lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, van het Friesch Genootschap enz.

Hij schreef: „Handleiding tot de mineurkunst (met Maschek)” en „Handleiding tot de sappeurkunst”, welke beide op last van het departement van Oorlog zijn uitgegeven, — „Proeve over de uitzettende kracht van het buskruid, naar Plazanet”, — „Geschiedkundige herinneringen aangaande de voormalige vestingen Steenwijk, Kuinre en Blokzijl (1853)”, — „Geschiedkundige herinneringen uit de voormalige grietenijen Oost- en Weststellingwerf, hoofdzakelijk aangaande het geslacht der van Haren’s (1861)”, — „Handleiding tot de burgerlijke mineurkunst (1855)”, — en „Het ijzer, zijne smelting en bewerking (1857)”. Van zijn uitgebreid werk: „Biographisch woordenboek, levensberigten van wis-, natuur- en sterrekundigen van alle tijden en volken” is in 1861 slechts het eerste gedeelte in het licht verschenen, terwijl hij tot de ijverige medewerkers behoorde aan het: „Biographisch woordenboek van A.J. van der Aa”.

Zijn oudste zoon Foppe Pieter Klijnsma, luitenant-kolonel-ingenieur en kommandant der genie te Amersfoort, c.a., geboren te Heerenveen den 4den October 1818, heeft zich desgelijks als schrijver bekend gemaakt door: „Micromegas, een wijsgeerig verhaal, naar het Fransch van Voltaire (1851)”, — „Teekenkunde (doorzigtkunde) (1857)”, enz.

< >