Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kleurenleer

betekenis & definitie

Evenals het geluid door de trilling der stoffelijke ligchamen ontstaat, zoo onderstelt men dat ook het licht voortgebragt wordt door de trilling van eene uiterst fijne, veerkrachtige vloeistof — van den aether —, die de ruimte van het heelal vervult en alle ligchamen doordringt.

Gelijk de trillingen, uitgaande van geluidgevende ligchamen, zich in den dampkring voortplanten en in ons oor de gewaarwording van geluid verwekken, zoo deelen ook de trillingen van een lichtgevend ligchaam zich mede aan den aether, verspreiden zich wegens de veerkrachtigheid van dezen naar alle zijden en verwekken op het netvlies van ons oog de gewaarwording van licht. Wij onderscheiden hooge en lage toonen naar gelang van het aantal geluidgolven, welke in eene seconde ons oor bereiken, en wij vinden iets dergelijks bij het licht.

Er zijn verschillende soorten van licht, die meer of minder trillingen in eene seconde volbrengen, en de indrukken dier soorten bestempelen wij met den naam van kleuren. Intusschen is hier het verschil op verre na zoo groot niet als bij het geluid. De kleur, welke het grootste aantal trillingen vereischt, telt er nog niet dubbel zooveel als die, welke het geringste aantal trillingen vergt. De lichtgolven, door de trillingen der verschillende kleuren in den aether ontstaan, zijn verschillend van lengte en te korter naarmate het licht sneller trilt. Ook worden die lichtgolven in de stoffelijke ligchamen niet met volkomen gelijke snelheid voortgeplant.

Het gewone verstrooide daglicht en het regtstreeksche zonnelicht bestaan niet uit slechts ééne kleur, — alzoo niet uit licht, hetwelk in al zijne deelen dezelfde golflengte bezit, maar uit een verbazend groot aantal verschillende kleuren, welke juist door hare zamenwerking het witte (kleurlooze) licht doen ontstaan. Dit witte licht is derhalve zamengesteld uit ongelijksoortige lichtstralen, terwijl men zoodanig licht, hetwelk uit ééne kleur ontstaat en dus in al zijne deelen hetzelfde aantal trillingen, voorts dezelfde golflengte heeft, met den naam van homogeen of enkelvoudig licht bestempelt.

Het zamengestelde witte zonnelicht kan men in enkelvoudige, gekleurde lichtstralen ontbinden, waarbij men 6 hoofdkleuren aanneemt, te weten: rood, oranje, geel, groen, blaauw en violet. Daar deze eene verschillende voortplantingssnelheid hebben, is het duidelijk, dat men ze van elkander scheiden kan bij de breking, namelijk wanneer zij vereenigd op een doorzigtig ligchaam vallen, er in doordringen en het weder verlaten, — bepaaldelijk wanneer dit ligchaam de gedaante heeft van een driezijdig prisma. Houdt men dit bij dag vóór eene kleine opening in eene voor ’t overige donkere kamer, zoo kan men de ontbondene kleurstralen op een wit scherm gemakkelijk opvangen. Men noemt die reeks van kleuren een spectrum. Daarbij blijkt, dat het rood bij zijn doorgang door het glas het minst is afgeweken van zijne oorspronkelijke rigting, terwijl daarop, de anderen in bovenvermelde orde volgen, zoodat het violet de grootste afwijking vertoont.

Overal waar het zamengestelde witte licht door een ligchaam met niet evenwijdige zijden gebroken wordt, ontstaan zulke kleuren, en ook die van den regenboog worden door breking der lichtstralen in de waterdroppels veroorzaakt. Uit het kleurlooze licht ontstaan voorts gekleurde stralen, wanneer men een gedeelte van dat licht terughoudt of vernietigt. Het overgebleven gedeelte kan zich dan niet langer kleurloos vertoonen, maar bezit eene kleur, die aan het mengsel der overgeblevene stralen beantwoordt. Voegt men hier de teruggehoudene weder bij, zoo kan men op nieuw wit licht voortbrengen.

Twee kleuren, welke met elkander kleurloos licht leveren, noemt men complementaire (aanvullings-) kleuren, zooals rood en groen, oranje en blaauw, geel en violet. De afzondering van een gedeelte der in het kleurlooze licht aanwezige gekleurde stralen bewerkt men door het opslorpen van deze, wanneer men ze door gekleurde stoffen laat gaan, of door het opheffen der trillingen door hieraan tegenovergestelde bewegingen der aetherdeeltjes (interferentie). Op laatstvermelde wijze ontstaan de fraaije kleuren in zeer dunne wanden, zooals die van zeepbellen, voorts de parelmoerkleuren en de kleuren bij het dringen van lucht door zeer naauwe spleten enz.

De lengte der lichtgolven is zeer klein en het aantal trillingen in eene seconde verbazend groot; niettemin heeft men middelen weten aan te wenden om die lengte te meten en dat aantal te tellen. De golflengte van den rooden straal in het zonnespectrum bedraagt 645 millioenste deelen van een Ned. streep, — die van den violetten straal 406 millioenste deelen. De eerste volbrengt in ééne seconde 481, — de tweede 764 billioen trillingen. De golflengten en trillingsgetallen der overige gekleurde lichtstralen bevinden zich tusschen deze grenzen, en wel zoodanig, dat met de breekbaarheid het aantal trillingen toe- en de golflengte afneemt.

< >