Kikkert. Onder dezen naam vermelden wij:
Albert Kikkert, een verdienstelijk Nederlandsch zeeman. Hij werd geboren op het eiland Vlieland den 27sten November 1762 en trad in 1776 als kadet in zeedienst. In 1779 werd hij luitenant en streed in den slag bij Doggersbank op het linieschip „De Bataaf” onder kapitein Bentinck zoo dapper, dat hij met eene zilveren medaille vereerd werd. In 1782 werd hij eerste-luitenant en in 1786 kapitein. Als bevelhebber op de „Ceres” van 36 stukken kruiste hij in de Middellandsche Zee, bezocht de Azorische eilanden en stapte in December 1796 aan wal op Curaçao, vergezeld door kapitein Wierts. Te zamen herstelden zij er de rust en zorgden voor het behoud der kolonie en der hun toevertrouwde bodems. Toen echter in 1800 door afsnijding van alle gemeenschap met het moederland de nood hoog geklommen was en kapitein Kikkert, die er, nadat Wierts vermoord was, bevel voerde, geenerlei berigt of ondersteuning ontving van Nederland, terwijl deze laatste hem evenzeer geweigerd werd van het bestuur der Kolonie, besloot hij, de overgeblevene manschappen af te danken, het eiland en de schepen te verlaten en naar het Vaderland terug te keeren.
Zijn gedrag werd in Januarij 1801 door den agent van Marine goedgekeurd en hij zag zich in 1802 benoemd tot schoutbij-nacht, waarna hij in 1803 het bevel verkreeg over de oorlogschepen op het IJ, in welke betrekking hij in April 1807 door den vice-admiraal de Winter vervangen werd. Hij diende een jaar onder dezen, en werd in 1808 bevorderd tot vice-admiraal en belast met het bevel over de zeemagt van de Zuiderzee tot Hamburg. In 1813 omhelsde hij de zaak der onafhankelijkheid, werd geroepen tot verdediging van de Maas, dwong de Franschen Dordrecht te verlaten en begunstigde de pogingen om den Briel en Hellevoetsluis te bemagtigen. Hij werd alstoen benoemd tot kommandeur der Militaire Willemsorde en tot gouverneur van Curaçao. Koning Lodewijk had hem reeds versierd met de kommandeursorde der Unie en Napoleon met de orde van het Legioen van Eer. Hij overleed den 16den December 1819.
Pieter Kikkert, in 1798 teekenleeraar te Leiden en later te Schiedam. Van hem bestaat eene: „Proeve van etskundige uitspanningen of verzameling van plaatjens, door de etsnaald in ’t koper gebragt, met bijgevoegde verhandelingen, de teeken- en etskunde betreffende enz. (1798)”, — alsmede: „Verhandeling over de vraag: Wat is de reden, dat de Nederlandsche school, zoowel voorheen, ten tijde van haren grootsten bloei, als hedendaags, zoo weinig meesters in het historiéle vak opgeleverd heeft (1809)”, door Teyler’s tweede Genootschap met goud bekroond, terwijl A. van der Willigen en J. van Manen elk een accessit verwierven.
Pieter Jacobus Kikkert, een Nederlandsch letterkundige, geboren te Leiden den 9den Augustus 1801. Hij was boekhouder, commissionair en administrateur en vestigde zich vervolgens te Montfoort. Hij schreef: „Iets voor mijn kind, acht dagen in acht zangen (1854)”,—„Bloemen van den Pamas (1867)”, — „De conscrit, komisch gedicht uit den tijd van Napoleon Buonaparte (2de druk. 1867)”,— en „Klaverblad, drie komische voordragten (1867)”, als mede een aantal volksgezangen enz, meestal zonder naam uitgegeven.