Keyser. Onder dezen naam vermelden wij:
Hendrik de Keyser, een uitstekend Nederlandsch bouwkundige en beeldhouwer. Hij werd geboren te Utrecht den 15den Mei 1565, oefende zich onder de leiding van Cornelis Bloemaert, stadsbouwmeester te Amsterdam en vader van den beroemden schilder Abraham Bloemaert, en leverde weldra zulke uitmuntende proeven in het vak van bouw- en beeldhouwkunde, dat de regéring van Amsterdam hem in 1594 tot haren bouwmeester en beeldhouwer benoemde. Van hem zijn afkomstig: De Beurs, de Haarlemmerpoort, de Zuider-, Noorder- en Westerkerken, de Regulierstoren, en de Jan Roodenpoortstoren te Amsterdam, — het stadhuis en het praalgraf van prins Willem I in de Nieuwe Kerk te Delft, — en het standbeeld van Erasmus te Rotterdam, alsmede de cartonteekening voor het 27ste raam in de St. Janskerk te Gouda. Hij overleed den 15den Mei 1621. — Zijn zoon Peter de Keyser, desgelijks een uitnemend beeldhouwer, vervaardigde de graftombe van graaf Willem Lodewijk van Nassau in de Groote Kerk te Leeuwarden, — de marmeren sieraden aan de graftombe van den admiraal Tromp in de Oude Kerk te Delft, en het praalgraf van den Zweedschen krijgsheld Erik Stoop in de domkerk te Skara in West-Gothland. — Een andere zoon, Thomas de Keyser, was een verdienstelijk portretschilder en vervaardigde de beeldtenissen van Laurens Reaal, Susanne de Moor en Hendrik de Keyser, — en een derde zoon, Willem de Keyser, geboren te Amsterdam in 1603, was een landschap-en bloemenschilder. Hij vestigde zich in Engeland en overleed aldaar omstreeks het jaar 1670.
Theodorus of Dirk de Keyser, vroeger voor een vierden zoon van Hendrik gehouden, doch waarschijnlijk een zoon van zijn broeder. Hij was een begaafd schilder, die tusschen 1595 en 1660 voortreffelijke stukken geleverd heeft. Op de Desolate Boedelkamer te Amsterdam plaatste hij een schoorsteenstuk, voorstellende: „Ariadne, door Theseus verlaten, maar door Bacchus getroost”. Op het Trippenhuis aldaar heeft men van hem een portret van Rombout Hoogerbeets, zijne vrouw en kinderen, benevens het portret van Pieter Cornelisz. Hooft, en in het Koninklijk kabinet te ’s Hage bevinden zich van zijne hand het portret van een magistraatspersoon en eene vergadering van burgemeesters te Amsterdam bij de aankomst van Maria dei Medici, Ook vervaardigde hij in 1633 voor het oude stadhuis te Amsterdam een tafereel, bevattende 16 personen uit de Amsterdamsche schutterij.
Jakob de Keyser, een verdienstelijk Skandinavisch geschied- en taalkundige. Hij werd geboren te Christiania den lsten Januarij 1803, wijdde zich in zijne geboorteplaats eerst aan de studie der godgeleerdheid en vervolgens aan die der historie, waarna in 1825 het Koninklijk Genootschap voor het Heil van van Noorwegen hem in staat stelde om 2 jaren op Ijsland te vertoeven, ten einde zich op de oud-Noordsche taal toe te leggen. Na zijn terugkeer werd hij docent en in 1829 lector in de geschiedenis en statistiek aan de universiteit, en zag zich van rijkswege belast met de uitgave van de oude Noorweegsche wetten, die onder den titel van: „Norges gamle lowe (1846—1849, 3 dln)” in het licht verschenen. Reeds vroeger had hij eene verhandeling over de afkomst der Noorwegers uitgegeven, welke hij later in eene: „Verzameling voor geschiedenis en taal van het Noorweegsche volk” opnam. Ook leverde hij in 1847 eene uitstekende Noordsche mythologie en eene „Geschiedenis der Kerk in Noorwegen ten tijde van het R. Katholicismus (1856—1858, 2 dln)”.
Nicaise de Keyser, een beroemd Belgisch historieschilder. Hij werd geboren in 1813 te Sandvliet bij Antwerpen, deed eerst dienst als herdersjongen en bezocht vervolgens de académie van schoone kunsten te Antwerpen, waarvan hij, na langdurige reizen in den vreemde, bestuurder werd. Reeds in 1834 behaalde hij grooten roem op de tentoonstelling te Antwerpen door eene „Kruisiging van Christus”, bestemd voor eene R. Katholieke kerk te Manchester. Nadat hij nog andere tafereelen uit de gewijde geschiedenis geleverd had, bepaalde hij zich bij die van zijn vaderland, en schilderde bij voorkeur veldslagen uit den ouden tijd. Hij bezit een buitengewoon talent om het slaggewoel op eene indrukwekkende wijze voor te stellen en onderscheidt zich voorts door eene ijverige studie der natuur, eene grootsche opvatting, eene stoute en correcte teekening en een krachtig coloriet. Onvergankelijke lauweren verwierf hij door den „Sporenslag”, dien men in 1836 op de tentoonstelling te Brussel bewonderde, door den „Slag bij Woeringen”, in 1839 voltooid en thans in het Palais de la Nation te Brussel, en door den „Slag bij Nieuwpoort”. Later schilderde hij: „Justus Lipsius”, eene voorlezing houdend voor aartshertog Albrecht en zijne gemalin ”, — „Het atelier van Rubens”, — .De oudheidminnaar”, — „Het bezoek van keizer Max bij Memling”, — „De Giaour”, —„Columbus, door het volk bespot”, — „Tasso en zijne zuster in Sorrento”, — „De dood van Maria dei Medici”, — „De blinde Milton”, — „Dante, als balling aan een klooster aankloppend”, — „Dante in het atelier van Giotto”, — „De laatste oogenblikken van Karl Maria von Weber”, enz. Hij heeft ook vele portretten van vorstelijke personen geschilderd en is sedert 1845 lid van de Belgische Académie van Schoone Kunsten.
Jan Rieter de Keyser, een verdienstelijk Nederlandsch letterkundige. Hij werd geboren te Rotterdam den 12den Julij 1818, studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid, en werd achtereenvolgens predikant te Varseveld, Noordeloos, Oudewater en Arnhem, waar hij thans nog werkzaam is. Door het bevorderen van de stichting eener kweekschool voor onderwijzeressen te Arnhem in 1860 heeft hij eene onschatbare weldaad bewezen aan ons Vaderland, en nog altijd wijdt hij met den meesten ijver zijne krachten aan de belangrijke taak, om die inrigting aan haar doel te doen beantwoorden. Hij heeft dan ook de voldoening, dat zij algemeen hoog staat aangeschreven en uitmuntende vruchten oplevert. Behalve eenige werken van stichtelijken inhoud, schreef hij: „Omnibus, Nederlandsch Prentenboek (1850, met Kinderman)” — „Blikken in en op den mensch (1855)”, — „Uit het leven (1861)”, — „De Wartburg (1862, 2 dln)”, — „Levensvormen, verzamelde schetsen (1865)”, — en „Sprokkeling (1871)”. Voorts leverde hij: „De Kerkhervorming in Duitschland, naar Bretschneider(1844)”, —en „De Apokryfe Evangeliën enz. (1849)”, Tal van opstellen van zijne hand verscheen in den door hem geredigeerden „Tijdspiegel”, terwijl hij tevens redacteur was van: „Repertorium van buitenlandsche theologie (1848— 1852)”, — „Nederland, proza en poëzie van Nederlandsche auteurs (1849—1853)”, — „De Morgenster (1852—1854)’’, — „Het brood des levens (1856—1859, met A. H. van der Hoeve)”, — „Charis, proza en poëzie; nieuwe boekzaal (1853—1856, met Bennink Jansonius)” „Christelijk Album (1865—1870)”, — „Neêrlands Bibliotheek, oorspronkelijke romans, schetsen en novellen van hedendaagsche auteurs (1865—1862, 10 dln)”, — en „Het morgenlicht (1851—1870, met W. L. H. Slotenmaker)". Eindelijk gaf hij ons nog: „Een bloemkrans, leerboek voor meisjesschool en huisgezin (1871)” — en „Neerlands letterkunde in de 19de eeuw, Bloemlezing ten gebruike bij de beoefening onzer letterkunde”, waarvan in 1874 twee deelen verschenen zijn, terwijl het derde eerlang volgen zal.