Kerricx. Onder dezen naam vermelden wij:
Willem Kerricx, een verdienstelijk ZuidNederlandsch beeldhouwer, geboren te Dendermonde in 1657. Hij werd een leerling van Quellinus (de jonge), vestigde zich te Antwerpen, waar hij in 1674 in het St. Lucasgild werd opgenomen en vervaardigde: in de hoofdkerk het marmeren gedenkteeken voor J. de Witte met de beelden van Jacobus en twee engelen, — in de St. Walburgskerk het beeld van Johannis de Dooper en een bas-reliéf, — in de St. Joriskerk het marmeren altaar van het H. Kruis met een bas-reliéf, — in de Dominicanerkerk twee bas-reliéfs, — in de Bagijnenkerk het marmeren gedenkteeken van Dorothea Dimmer met een beeld van den H. Jozef, — en in de groote zaal der teekenacadémie het marmeren borstbeeld van Maximiliaan, keurvorst van Beijeren. Voorts vindt men kunstgewrochten van zijne hand in andere kerken van België.
Willem Ignatius Kerricx, een zoon van den voorgaande en desgelijk een uitstekend beeldhouwer. Zijne moeder was de dichteres Barbara Ogier. Hij werd geboren te Antwerpen den 22sten April 1682, legde zich tevens toe op de schilder- en bouwkunst en was voorts een gelukkig beoefenaar der dichtkunst, zoodat hij niet alleen deken werd van het St. Lucasgild, maar ook factor van de rederijkerskamer „De Olijftak”. Hij overleed in zijne geboorteplaats den 4den Januarij 1745. Onder de spreuk: „Konst wint Jonst” schreef hij: „Het ongestadig wankelrad of den onderdrukten maar herstelden Cambysus koning van Persiën (1700, treurspel)”, — „Don Quichot de la Mancha (1700, klucht)”, — „De beschaemden minnaer of verliefden droguist. (1702, klucht)”, — „De klucht van den heerschenden vastenavond (1703)”, — „De volbrachte straf in Jerusalems ondergang (1703, treurspel)”, — „Ontwekten kryghslust uyt den slag van Eeckeren (1703, klucht)”, — „Berouwden kryghslust uyt den slag van Eeckeren (1704, klucht)”, — en „Suffende min en stinkenden Cupido (1705, klucht)”.