Kermandsjahân of Kirmandsjahân, de hoofdstad der Perzische provincie Koerdistan, ligt op den westelijken oever van de snelstroomende Kerkha of Karasoe (Choaspes), is terrasgewijs aan de helling van een berg gebouwd, en wordt beveiligd door een muur van gebakken steen. Van binnen is de stad morsig, en de straten zijn eng, terwijl zij van buiten met hare talrijke moskeeën en minarets een goed voorkomen heeft en door welige boomgaarden, wandelparken, waterpartijen enz. omgeven is. Men heeft er eene citadél benevens het kasteel van een Perzischen prins en ongeveer 30000 inwoners. Hare ligging tusschen Hamadan en Bagdad aan den grooten weg voor legerbenden, pelgrims- en handelskaravanen is zeer gunstig.
De ingezetenen vormen een mengsel van Perzen, Koerden, Laren, Arabieren, Armeniërs en Joden; zij vervaardigen wapens en tapijten en bemoeien zich voorts hoofdzakelijk met den ooft-, tuin- en wijnbouw. Ook heeft men er vele overblijfselen van voormalige gebouwen. In het noordoosten vertoont er zich te midden van talrijke bergtoppen, die de vlakte begrenzen, de hooge Tak-i-Bostân. Daar heeft men in eene woeste landstreek 2 rotszalen met beeldhouwwerk en opschriften. De grootste is 16 Ned. el hoog, 8 breed en 7 diep, geheel in de rots uitgehouwen, met gladde bepleisterde wanden en is aan de buitenzijde versierd met 2 fraai bewerkte zuilen. De zijwanden zijn bedekt met beeldhouwwerk, en op den achtergrond vertoont zich het reusachtig beeld van een gewapenden ruiter (Roestan). De kleinere zaal, 6 Ned. el diep en 4 breed, is van buiten niet versierd, bevat van binnen twee beelden met koninklijke versierselen en met opschriften in het Pelewi. Men meent, dat dit werk afkomstig is uit het. tijdperk der Sassaniden en het Hof van Khosroe Parviz met zijne jagt- en feestvermaken voorstelt.