Kerman of Kirman, weleer Carmania, eene weinig bekende, zuidoostelijke provincie van Perzië tusschen Beloedsjistan, de Straat van Ormoes, Laristan, Farsistan, Khorassan en Irak-Adsjemi, behoort grootendeels tot de centrale Zoutwoestijn van Iran en is ook daarbuiten karig besproeid en niet zeer vruchtbaar. Het zuidelijk gedeelte behoort tot het zuidelijke randgebergte van Iran, hetwelk bij kaap Dsjask zich uitstrekt tot aan de zee. Waar de kust eene noordelijke, noordwestelijke en westelijke rigting erlangt, vormt zfl eene smalle strook van het daarachter oprijzende terrasland Mogistan (Dadelland); maar aan de noordzijde, van Khamyr tot van Minab, met Bender-Abbasi en de eilanden Kisjm, Laredsj, Hindsjam en Ormoes, is eene bezitting van den Arabischen Imam van Maskate, terwijl de oostzijde tot Beloedsjistan gerekend wordt. — De hoofdstad Kerman, ook Sirdsjân of Serdsjân genaamd, ligt ten zuiden der Woestijn in eene bergkloof en aan het westelijk uiteinde van eene wélbebouwde vlakte, die wegens hare vruchtbaarheid de korenschuur van Perzië genaamd wordt. De bevolking, geraamd op 30000 zielen, bestaat uit Perzen (Tadsjiks), Ghebers, Laren, Koerden, Hindoe’s, Armeniërs en Israëlieten.
Men vervaardigt er zijden stoffen, vooral atlas, sjaals, wollen dekens, tapijten enz. Ook is die stad het vereenigingspunt van verschillende karavaanwegen, zooals naar Herat en Kandahar, naar Shiras en de Perzische Golf. Ongetwijfeld had z{j weleer een grooten omvang. Sedert 1041 heerschten er de Seldsjoeken; in het midden der 14de eeuw zwaaiden er de Mozafferiden den schepter, en in 1396 werd het land veroverd door de zonen van Timoer.