Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Koerdistan

betekenis & definitie

Koerdistan of het land der Koerden in Vóór-Azië is geen naauwkeurig begrensd gebied.

Het strekt zich uit langs de zuidoostelijke helling van het Armenische hoogland en de noordwestelijke helling van het Zagrosgebergte en ligt tusschen deze beide gebergten en de Tigris ongeveer van 36°30' tot 39°30' N. B. en van 59° tot 66° O. L. van Greenwich. Het land is grootendeels zeer bergachtig en te woester naarmate men hooger klimt. Intusschen zijn er zeer vruchtbare en bekoorlijke dalen. Alleen langs den oever van de Tigris in het zuiden des lands is de bodem vlak, maar des zomers dor door de verschroeijende hitte en alleen groen in het vochtig saizoen.

De Koerden vormen een roofzuchtig, Mohammedaansch, zwervend volk van Indo-Germaanschen stam; zij zijn aldaar sedert onheugelijken tijd gevestigd, en waren in de dagen der Oudheid bekend onder den namen van Kardoechen en Gordyaeërs. Zij zijn verdeeld in onderscheidene stammen onder afzonderlijke hoofden en onderscheiden zich door vrijheidsmin, maar tevens door woestheid. Dan alleen, wanneer de naburige rijken door eene krachtige hand werden bestuurd, hielden zij zich rustig en bleven zij in hunne gebergten, terwijl zij anders door strooptogten de aangrenzende gewesten teisterden. Dientengevolge zijn zij ver van hun eigenlijk vaderland verspreid. Men vindt er in grooten getale in Armenie en Mesopotamië, maar zij strekken als herders, karavanenleiders of roovers hunne togten niet zelden uit tot aan de muren van Tokat, Siwas en andere steden in Klein-Azië, terwijl men hen oostwaarts aantreft tot in Khorassan.

Slechts weinige stammen hebben een vast verblijf: de meesten trekken des zomers naar de koele bergstreek en des winters naar de vlakten aan de Tigris en Eufraat. Behalve veeteelt en eenige landbouw is de rooverij hun hoofdbedrijf, terwijl zij tevens eene dubbelzinnige gastvrijheid huldigen. Als uitstekende ruiters valt hun het omzwerven gemakkelijk, en zij staan op een zeer lagen trap van beschaving, zoodat zij nagenoeg geene staatsregeling kennen. Wel leven zij onder eigene vorsten, maar het gezag van deze is zeer gering, behalve wanneer zij het zich weten te verschaffen door persoonlijk overwigt.

Intusschen is hun gebied in naam onderworpen aan de Porte en aan den Koning van Perzië, zoodat de eerste het noordelijkste en verreweg het grootste gedeelte bezit, hetwelk de ejaleets Diarbekr (Koerdistan in meer bepaalde beteekenis), Wan en een gedeelte van het ejaleet Bagdad bevat, — de laatste het zuidelijk gedeelte. Geen van beiden echter kunnen de Koerden in onderworpenheid houden. In Turksch Koerdistan zijn Amida (Diarbekr) en Bitlis (Bedlis) de voonaamste plaatsen, en in het Perzisch gedeelte Kirmansjah. Behalve Koerden heeft men in Koerdistan Turken, Perzen en Bedoeïenen. — De taal der Koerden is een tak van den Iranischen stam en, hoewel sterk met het Nieuw-Perzisch overeenkomende, toch eene zelfstandige taal. Zij bezit 2 hoofddialecten: het Koermandsji en het Zaza. Men meent, dat de weinig bekende talen der Loeren en Bakhtiaren desgelijks tongvallen van het Koerdisch zijn. Hoewel er enkele dichters en geschiedschrijvers genoemd worden, heeft men geene eigenlijke Koerdische letterkunde. De meeste Koerden van het oosten kennen ook het Perzisch, en die van het westen het Turksch; zij bedienen zich in schriftelijke onderhandelingen van die talen, en sommigen zijn ook bekend met het Arabisch.

< >