Kerkregt. Men verstaat hieronder het regt, dat geldt voor de Kerk, en wel voor de Christelijke, speciaal de R. Katholieke Kerk. Het oudste regt van dien aard, het Canonieke regt, ontwikkelde zich gedurende de eerste eeuwen van het Christendom in den boezem der Kerk uit de besluiten van de Christelijke gemeenten en de uitspraken van de hoofden der Kerk, de bisschoppen. Ze betroffen niet alleen zuiver kerkelijke of geloofszaken, maar allengs breidden zij zich uit tot onderwerpen van niet zuiver kerkeIijken maar ook maatschappelijken aard, vooral tot alles wat in betrekking stond met het huwelijk, de vererving bij testament en de overeenkomsten, wier bestaan, in geval van ontkenning, slechts door den eed bevestigd kon worden. Het Canoniek regt verdrong op dat terrein meer en meer het wereldlijk, het Romeinsch regt, zoowel in ’t burgerlijk als in het strafproces.
Er ontstond uit dat dubbele regt eene tweevoudige regtspraak: men kon teregtstaan voor den wereldlijken of voor den geestelijken regter: eene derde soort, zaken van gemengden aard, behoorde tot de bevoegdheid zoowel van den eenen regter als van den anderen. Toen na Constantijn de Christelijke godsdienst de godsdienst van den Staat was geworden, kregen de besluiten van de Conciliën volkomene kracht van wet, en zoo vormden zij langzamerhand een volledig regt, dat gold naast het Romeinsche, aangevuld en verbeterd door de Decretalen van de Pausen. Het hield voorschriften in, zoowel van zuiver kerkelijken aard, als van zuiver burgerregterlijk, straffegterlijk karakter en van procésvormen. Die voorschriften werden vereenigd in het Corpus juris canonici clausum, zonder evenwel ooit een afgerond geheel van in elkander grijpende regtsbepalingen te behelzen: hoewel in zoo verre wel gecodificeerd, was het toch niet de uitdrukking van een zelfstandig gesystematiseerd regt; het was en bleef een gerecipieerd, regt, dat is, een regt, dat slechts gold in zooverre door zijne voorschriften inbreuk werd gemaakt op het gemeene en het Romeinsche regt. Het was een subsidiair regt, evenals het Romeinsche; doch het had boven dit regt den voorrang, zoodat zijne uitspraken eerder in aanmerking kwamen ter beslechting van kwestiën, dan die van het Romeinsche.
Hoewel de laatste meening niet door alle deskundigen omhelsd wordt, zoo spreekt in haar voordeel toch vooral de omstandigheid, dat in Duitschland de vreemde wetgevingen, in de Italiaansche Staten geldig verklaard en in de regtsscholen aldaar geleerd, werden gerecipieerd, en dat ook volgens de leer van de Glossatoren (zie aldaar) en Portglossatoren aan het Canonieke regt, als het jongste, de voorrang toekwam boven het Romeinsche regt. — Het tegenwoordig kerkregt, in engeren zin dan het Canonieke, noemt men de verzameling der voorschriften, bepalingen en wetten, die betrekking hebben op de Kerk. Het wordt verdeeld in een natuurlijk kerkregt, (jus ecclesiasticum naturale), dat uit den aard en het wezen der Kerk en uit de algemeene gronden van natuurregt en zedeleer wordt afgeleid, en in een positief kerkelijk regt (Jus ecclessiasticum positivum), dat zich openbaart in de bepalingen der kerkelijke wetgeving; verder, in een algemeen, dat voor de geheele Kerk geldend is, en in een bijzonder kerkelijk regt, dat alleen voor een bijzonder kerkgenootschap of voor afzonderlijke gemeenten van kracht is. De bronnen van het kerkregt zijn in de R. Katholieke Kerk vooral het zoo even behandelde Canonieke regt, de pauselijke en bisschoppelijke bullen en breves, de bepalingen der Conciliën, vooral van dat van Trente, en de met afzonderlijke vorsten of Staten geslotene concordaten. De Protestantsche Kerk volgde aanvankelijk mede, zoo veel mogelijk, het Canonieke regt, maar week allengskens daarvan af, en afzonderlijke kerkordeningen of landsplakaten traden daarvoor in de plaats. De geschiedenis van het kerkregt der Nederlandsche Hervormde Kerk laat zich in vier tijdperken verdeden: 1. van de Hervorming tot de Dordtsche Synode; 2. van de Dordtsche Synode tot de omwenteling van 1795; 3. van de omwenteling van 1795 tot 1848, en 4, van 1848 tot onzen tijd.
De bronnen van dit regt zijn voor oudere tijdperken de symbolische en liturgische geschriften der Hervormde Kerk, de verschillende provinciale, later nationale kerkordeningen, de synodale en klassikale resolutiën, de landsplacaten en de Staatsresolutiën. De kerkelijke organisatie van 1816 is vervat in het Algemeen Reglement op het bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden van dat jaar en in de daarop gegronde bijzondere reglementen. Van de tegenwoordige kerkelijke Wetgeving is het Algemeen Reglement van 1852 de grondslag.