Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Katoen

betekenis & definitie

Katoen, afkomstig van het Italiaansche woord cotone, hetwelk aan den Arabischen naam koton (boomwol) is ontleend, noemt men eene uit gesponnen katoendraden geweven stof, die geverwd en gedrukt wordt, maar ook gebleekt of ongebleekt in den handel komt. De grondstof wordt geleverd door den katoenboom (Gossypium arboreum L.) en den katoenheester (G. herbaceum L.). Deze gewassen behooren tot de natuurlijke familie der Malvaceae. De katoenstruik is eene digte, kruidachtige plant met gelobde, hartvormige bladeren, gele en roode bloemen. Men heeft van het geslacht Gossypium ook nog andere soorten, die katoen of boomwol voortbrengen, zooals G. religiosum L. en G. Barbadense.

De katoenbouw heeft zich uitgebreid over al de keerkringsgewesten, en het katoen zelf is een omkleedsel der zaden, hetwelk zich bij het openspringen der vrucht als fijndradige vlokjes vertoont. Door middel van werktuigen wordt het katoen van de zaden gescheiden, en deze laatsten, die veel vette olie bevatten, kunnen als brandstof dienen. Een eenvoudig zamenstel van boomwol vormt de watten, welke tot verwarming en tot het bedekken van brandwonden worden gebezigd.

De katoennijverheid, wat het aankweeken van boomen en heesters en het verzamelen van boomwol betreft, bloeit vooral in de zuidelijke Staten van Noord-Amerika, — voorts in Egypte, Hindostan en op Java. Wat het verwerken dier grondstof in spinnerijen en weverijen aangaat, heeft die nijverheid eene hooge vlugt genomen in Engeland, terwijl zij voorts in ons Vaderland — vooral in Twente — de welvaart niet weinig bevordert. Ook de bleekerijen leveren aldaar groote voordeelen op. Met betrekking tot de katoendrukkerijen bekleedt Zwitserland den eersten rang.