Kat. Het geslacht der katten (Felina) behoort tot de Vingerloopers (Digitigrada) onder de verscheurende dieren. Het onderscheidt zich door kracht en snelheid, door een evenredigen ligchaamsbouw, behendigheid in beweging, valschheid en list in den blik en overrompelenden spoed in den aanval. De eigenaardige kenmerken der katten vindt men in de tanden en klaauwen. Hare tanden zijn scherp en krachtig, daar de snijtanden op beitels, de hoektanden op dolken gelijken en zelfs de maaltanden als de bladen eener schaar werken.
De kracht van het gebit der katten ligt vooral in de kortheid der kaak en in de reusachtige kaauwspieren, welke bijkans den geheelen schedel bedekken en aan haren kop eene bolvormige gedaante geven. Merkwaardig is voorts de bouw der klaauwen; deze zijn scherp en sikkelvormig en kunnen in eene huidscheede ingetrokken worden, zoodat zij bij het loopen en springen niet slijten, maar steeds scherp blijven. Tot het geslacht der katten behoort onder anderen de leeuw, de tijger, de luipaard, de panter, de jaguar en de jagttijger.
Alle katten voeden zich in wilden staat met het vleesch en bloed van gedoode dieren; slechts in nood behelpen zij zich met krengen. Zij behooren allen tot de nachtdieren, die des daags slapen, maar in de duisternis op roof uitgaan. Zij leggen zich dan in hinderlagen om haren buit met een snellen en wissen sprong te bemagtigen. Aanstonds zoeken zij de halsslagader harer prooi door te bijten. Bij dag zijn zij gewoonlijk schuw en lafhartig, doch wanneer zij aangevallen worden, verdedigen zij zich met behendigheid en hardnekkigheid.
Daar wij aan bovengenoemde vertegenwoordigers van het Kattengeslacht afzonderlijke artikels wijden, bepalen wij ons hier bij de eigenlijke kat. Onder dezen naam kennen wij de wilde Kat (Felis catus) en de huiskat (Felis domestica). De wilde kat bewoont de digte bergwouden van Europa. Zij wordt grooter dan de huiskat; haar ligchaam is wel eens 6 en haar staart 3 Ned. palm lang. Haar pels is grijs; de kater is daarbij eenigzins roestkleurig, de kat meer aschgraauw met donkere vlekken, die aan den kop en aan de pooten afzonderlijk staan, maar op het ligchaam banden en om den staart ringen vormen. De wilde kat vertoeft bij dag in holle boomen, rotskloven en verlaten vossenholen, of ook in hooge boomen, waar zij zich plat op den buik op een dikken tak nederlegt, zoodat zij onzigtbaar is voor dengene, die zich aan den voet van den boom bevindt.
Bij nacht echter gaat zij uit op roof, klautert en springt uitmuntend en vermoordt al wat onder haar bereik komt, zooals hazen, konijnen, muizen, vogels en zelfs kleine reekalfjes. Al is zij gewond, toch verdedigt zij zich met onbezwekene volharding en als het doodelijk lood haar treft, laat zij den boom niet los. In April of Mei werpt het wijfje 4 tot 6 blinde jongen, welke zij met den bek van de eene plaats naar de andere sleept en met leeuwenmoed beschermt. Geen dier van het woud waagt het de wilde kat aan te vallen; zelfs de vos ontwijkt haar, en zij is opgewassen tegen de grootste honden. Daar de wilde kat groot nadeel berokkent aan het jagtveld, wordt zij door de jagers met den meesten ijver vervolgd. Wij geven hierbij hare afbeelding.
De tamme kat of huiskat (Felis domestica) is ongetwijfeld van de wilde afkomstig. Zij komt voor in talrijke verscheidenheden of rassen; de voornaamste zijn: Cypersche katten, grijsachtig van pels met zwarte dwarsstrepen,— Spaansche katten met kort, donkergeel haar, met witte of zwarte vlekken of ook met beide kleuren gevlekt, — Karthuizer katten, blaauwachtig-grijs met wollig haar, — en Angorakatten met zeer lang, zijdeachtig wit of geelachtig haar. Van deze heeft men weder gekruiste rassen. De huiskat komt overal voor waar menschen wonen, behalve op zeer hooge breedte. Wel mist zij de getrouwheid en aanhankelijkheid van den hond, doch zij doet daarentegen veel nut door het verwijderen van muizen en ratten. Voorts onderscheidt zij zich door sierlijkheid van houding en beweging, door ongemeene zindelijkheid en bewonderenswaardige vlugheid, zoodat zij altijd op hare pooten teregtkomt. De kat vergenoegt zich met de gewone spijzen der menschen, doch drinkt gaarne melk en is eene groote liefhebster van visch.
Kat of cavalier noemt men voorts in de versterkingskunst een hoog werk, dat in de bastions of op den hoofdwal opgerigt is om de vijandelijke batterijen te beheerschen. Hare hoogte wordt zóó genomen, dat men vandaar over de borstwering van het voorliggend werk de contrescarp kan zien. Wegens hare hoogte zijn de katten sterk blootgesteld aan het vijandelijk vuur, zoodat zij meer en meer in onbruik geraken. Ook bij het belegeren van vestingen worden in de 4de parallel of nog nader bij den bedekten weg loopgraafkatten (cavaliers de tranchée) aangebragt, om de achterliggende sappen te dekken en de verdedigers uit de wapenplaatsen van den bedekten weg te verdrijven.
De kat is voorts op schepen een takel, waarmede het anker, nadat het geligt is, tot vóór de kluis onder de kraanbalk wordt geheschen. Vandaar de uitdrukking: het anker katten.
De Kat is eindelijk een klein sterrebeeld, bestaande uit eenige voor het bloote oog onzigtbare sterren en gelegen een weinig ten zuiden van de lijn, die het Hart van de Waterslang (Alphard) met de Korenaar van de Maagd vereenigt.