Kameel (Het), teregt het schip der woestijn genoemd en door de Arabieren met een groot aantal andere bijnamen bestempeld, is een hoogst merkwaardig en nuttig zoogdier, maar onderscheidt zich tevens door zijn leelijken ligchaamsbouw. Het kameel heeft een langen snuit met dikke, van boven gespletene lippen, kleine, leelijke oogen, een mageren, stijf gebogen hals, een korten romp met harige vetbulten, lange beenen met dikke eeltknoesten aan de knieën en afzigtelijk lompe voeten. Men heeft in onzen tijd geene kameelen in het wild. Er zijn 2 soorten, namelijk het éénbultige kameel, ook dromedaris (Camelus Dromedarius) genaamd, met een zeer korten romp en zeer lange beenen, een huisdier, dat den Arabier overal vergezeld heeft, en het tweebultige kameel (Camelus Bactrianus) met een langeren romp, kortere beenen en 2 door eene zadelvormige diepte gescheiden bulten.
Het is een huisdier der Mongoolsche rassen in Azië. In de levenswijze van die beide soorten ontwaart men geenerlei verschil. Men gebruikt het kameel om er op te rijden en tot vervoer van goederen; zijn melk wordt gedronken, zijn vleesch gegeten, zijn haar tot grof doek verwerkt, zijne huid tot leder bereid, en zelfs zijn mest als brandstof of tot het verkrijgen van salmiak aangewend. Het is taai in zijne volharding, met weinig te vreden, gedwee en getrouw, verduurt dagen aaneen honger en dorst en is in het voortgaan onvermoeid. Wil men het beklimmen of met goederen beladen, dan buigt het zich neder op de knieën; het loopt met 250 tot 400 Ned. pond zoo snel als een flinke voetganger omstreeks 8, op het meest 10 uren op een dag. De Arabieren onderscheiden een groot aantal rassen, en de rijkameelen uit de stallen van den Onderkoning van Egypte bekleeden de eerste plaats; men verhaalt, dat zij een etmaal achtereen hun togt voortzetten met de snelheid van 2½ uur gaans in het uur. In het algemeen is het kameel hoogst mak en geduldig. Is het beladen, dan weegt het bij het opstaan den last; is deze te zwaar dan blijft het dier liggen.
Het is zeer gevoelig voor beleedigingen en wreekt zich door bijten en schoppen. In den bronstijd zijn de mannelijke dieren ongemeen woest en gevaarlijk voor den mensch. De kemelin brengt na verloop van 12 maanden een jong ter wereld, dat een jaar gezoogd wordt, op zijn 7de jaar volwassen is en 40 jaar oud wordt. Doornachtige gewassen, mimosen en tamarisken, en schrale kruiden zijn voor het kameel tot voeding voldoende. Waar de woestijn geene gewassen oplevert, geeft men hem gerstkoeken, gekneusde boonen en dadelkernen. Het kan den dorst geruimen tijd verduren, maar neemt dan ook eene verbazende hoeveelheid water tot zich.
Dit dier heeft een fijn reukorgaan, zoodat het in de woestijn door het opsporen van bronnen menige karavaan van den dood heeft gered. Na het edele rijpaard vervult het kameel in de poëzie der Arabieren een belangrijke rol. Eene afbeelding van het tweebultige kameel gaat hiernevens. — Het haar van het kameel komt onder den naam van kemelshaar in den handel. Het wordt vooral uit Perzië en het zuidelijk gedeelte van Siberië naar Europa gezonden, op dergelijke wijze als wol gesponnen en tot het weven van doek gebezigd. Men geeft den naam van kemelshaar echter ook aan het haar der angorageit, die in Klein-Azië te huis behoort. Dit haar is zuiver wit, zeer lang en bijzonder fijn en bereikt doorgaans als kemelsharen de Europésche markt.
De stapelplaats van dit artikel is Smyrna, en het wordt vandaar in groote hoeveelheid naar Marseille verscheept, daar men het in Frankrijk tot halfzijden stoffen en tot inslag voor fijne sjaals bezigt. Ook het kamelot vervaardigde men aanvankelijk van zulk kemelsgaren, thans echter van wol of van wol met zijde, voorts van zijde en katoen. Dientengevolge heeft men in den handel verschillende soorten van kamelot, genoemd naar de stoffen, waaruit zij geweven zijn.