Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jung

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Joachim Jung of Jungius, een van de schranderste geleerden van zijn tijd. Hij werd geboren te Lübeck den 22sten October 1587, wijdde zich aanvankelijk aan de wiskunde en aanvaardde in 1609 de betrekking van hoogleeraar in die wetenschap te Gieszen. In 1614 echter legde hij zijn ambt neder, studeerde in de medecijnen en promoveerde in 1618 te Padua. In 1623 werd hij weder professor in de wiskunde te Rostock. In 1625 zag hij zich benoemd tot hoogleeraar in de geneeskunde te Helmstädt, doch de woelingen van den Dertigjarigen Oorlog verhinderden hem zich derwaarts te begeven. Daarna woonde hij te Brunswijk, vervolgens weder te Rostock, totdat hij in 1629 rector aan het Johanneum te Hamburg werd, waar hij den 23sten September 1657 overleed. In de kruidkunde heeft hij met juistheid het onderscheid aangewezen tusschen geslacht en soort, en de grondslagen gelegd voor eene goede terminologie, zooals blijkt uit zijne „lsagoge phytoscopica (1678)”, eerst na zijn dood in ’t licht gegeven.

Johann Heinrich Jung, genaamd Stilling een merkwaardig Duitsch schrijver. Hij werd geboren te Im-Grund in Nassau den 12den September 1740. Als zoon van arme ouders wilde hij eerst kolenbrander worden, maar bepaalde zich vervolgens bij het kleermakersbedrijf, doch hield zich tevens bezig met belangrijker zaken en zocht eene betrekking bij het onderwijs. Daar hij deze niet bekwam, keerde hij tot zijn handwerk terug, doch aanvaardde weldra de betrekking van huisonderwijzer. Nadat hij eenig geld bespaard had, studeerde hij te Straatsburg in de geneeskunde, waar hij Göthe leerde kennen, vestigde zich vervolgens te Elberfeld en onderscheidde zich bijzonder als oog-operateur. In 1778 aanvaardde hij eene betrekking aan de school te Lautern, en toen zij naar Heidelberg verlegd werd, bleef hij als hoogleeraar in de landbouwkunde aan haar verbonden.

In 1787 ging hij als professor in de staathuishoudkunde naar Marburg, doch keerde in 1804 als gewoon hoogleeraar in de staatswetenschappen naar Heidelberg terug en woonde eindelijk ambteloos te Carlsruhe, waar hij den 2den April 1817 als Badensch geheimraad overleed. Hij schreef de veelgelezene werken: „Heinrich Stilling’s Jugend, Jünglingsjahre Wanderschaft (1777— 1778, 3 dln)” — en „Heinrich Stilling’s häusliches Leben (1789)”, later omgewerkt tot: „Heinrich Stilling’s Leben, eine wahre Geschichte (1806, 5 dln)”. Zijn kleinzoon W. Schwarz voegde er bij: „Heinrich Stilling’s Alter (1817)”. Hij schreef voorts verdienstelijke wetenschappelijke werken, maar maakte vooral opgang door zijne mystieke geschriften, zooals: „Theobald der Schwärmer (1797, 2 dln; 3de druk 1828)”, — „Das Heimweh”, — „Der Volkslehrer”, — „Der christliche Menschenfreund”, — „Der graue Mann (1795— 1816)”, — „Das Schatzkästlein”, — „Theorie der Geisterkunde (1808)”, — „Apologie der Theorie der Geisterkunde (1809)”, — „Seenen aus dem Geisterreiche (1803)”, —voorts: „Geschichte des Herrn von Morgenthau (1770)”, — „Geschichte Florentin’s von Pahlendorn (1781) 3 dln)", — en „Erzählungen (1814—1815, 3 dln)”. Zijne „Sämmtliche Schriften” zijn bij herhaling uitgegeven.

Jakob Friedrich Alexander Jung, een Duitsch schrijver. Hij werd geboren te Rastenburg in Oost-Pruissen den 28sten Maart 1799, ontving zijne opleiding aan een R. Katholiek gymnasium te Braunsberg, studeerde te Berlijn en te Königsberg in de godgeleerdheid en wijsbegeerte, was geruimen tijd als leeraar werkzaam, promoveerde in de Philosophie en schreef in onderscheidene tijdschriften. Met Rosenkranz deed hij voorts eene reis naar Dresden, Praag, Weenen, Salzburg en München en vertoefde geruimen tijd te Berlijn. Met vele letterkundigen knoopte hij vriendschappelijke betrekkingen aan, die hij door briefwisseling onderhield. Van zijne geschriften vermelden wij: „Briefe über die neueste Literatur (1837)”,— „Vorlesungen über die moderne Literatur der Deutschen (1842)”, — „Vorlesungen über sociales Leben und höhere Geselligkeit (1844)”, — „Königsberg und die Königsberger (1846)”, — „Frauen und Männer oder über Vergangenheit, Gegenwart und Zukunft der beiden Geschlechter (1847)”, — „Charaktere, Characteristiken und vermischte Schriften (1848, 2 dln)”, — „Friedrich Hölderlin und seine Werke (1848)”, — „Goethe’s Wanderjahre und die wichtigsten Fragen des 19 Jahrh. (1854)”, — en „Ueber Franz von Baader’s Dogmatik als Reform der Societäts-wissenschaft und der gesellschaftlichen Zustände (1868)”. Van zijne belletristische werken noemen wij nog: „Der Bettler von James Park (1850)”, — en „Rosmarins oder die Schule des Lebens (1862, 5 dln)”.

< >