Jourdan (Jean Baptiste, graaf), maarschalk en pair van Frankrijk, geboren te Limoges den 29sten April 1762, trad op jeugdigen leeftijd in dienst bij een regiment, dat naar Amerika vertrok. Vol geestdrift voor de vrijheid, begroette hij met gejuich de Fransche Omwenteling en werd achtervolgens in 1790 kapitein bij de nationale garde te Limoges, in 1791 bataljonschef, in 1793 brigade- en een half jaar later divisie-generaal. Nadat Houchard was afgezet, verkreeg hij het opperbevel over het noorderleger en behaalde den 16den October 1793 de overwinning bij Wattignies. Omdat hij een winterveldtogt met een gebrekkig uitgerust leger afried, plaatste de Conventie hem op nonactiviteit, doch reeds in het voorjaar van 1794 kwam hij aan het hoofd van het Moezelleger en vervolgens van alle troepen aan de Sambre.
Na onderscheidene twijfelachtige gevechten sloeg hij den vijand bij Fleurus, nam Brussel in bezit en noodzaakte zijne tegenstanders tot aan de Roer terug te trekken. Hier bestormde hij hunne verschansingen, zoodat zij zich over de Rijn moesten begeven. Zelf trok hij den 6den September 1795 onder het vuur van den vijand bij Düsseldorf over die rivier, maar werd, daar Pichegru hem niet ondersteunde, door den Oostenrijkschen generaal Clerfayt den 11den October bij Höchst geslagen. Bij het openen van den veldtogt in 1796 trok hij op nieuw over de rivier, maar werd door aartshertog Karel naar den linkeroever teruggedrongen. Toen hij het nogmaals waagde, was hij aanvankelijk gelukkiger, daar de Aartshertog door Moreau werd bezig gehouden. Jourdan rukte voorwaarts tot in de Opper-Pfalz, doch aartshertog Karel snelde derwaarts en bragt hem bij Amberg (24 Augustus) en bij Würzburg (3 September) eene nederlaag toe. Zijn leger vlugtte in verwarring tot aan Düsseldorf. Dientengevolge besloot hij het kommando neder te leggen, waarna hij lid werd van den Raad van Vijfhonderd en medewerkte tot invoering der conscriptiewet.
In het voorjaar van 1799 belastte het Directoire hem met het opperbevel over de Donau-armée. Hij trok over de Rijn bij Basel, maar werd door aartshertog Karel den 22sten Maart bij Ostrach en den 25sten bij Stoekach volkomen geslagen. De Mei-verkiezingen bragten hem weder in den Raad van Vijfhonderd, doch schoon hij wegens zijn verzet tegen den staatsgreep van 18 Brumaire zijne betrekking verloor, belastte de Eerste Consul hem in 1800 met het bestuur van Piémont, waarbij hij met eene zeldzame belangloosheid het welzijn des lands behartigde. In 1803 werd hij lid van den Senaat en in 1804, bij de stichting van het Keizerrijk, verkreeg hij den maarschalksstaf en zitting in den staatsraad. Hoewel Napoleon hem geen zelfstandig kommando toevertrouwde, plaatste hij hem in dienst van koning Joseph, en als zoodanig was hij werkzaam te Napels en vooral in Spanje. Als majoor-generaal van laatstgenoemden Vorst was hij medepligtig aan de nederlaag der Franschen bij Vittoria den 24sten Juni) 1813. Na Napóleon's terugkeer van Elba bleef Jourdan, hoewel hij zijne diensten aanbood, buiten betrekking.
Lodewijk XVIII nam hem op in den gravenstand. Toen hij echter geroepen werd tot het voorzitterschap van den krijgsraad, die oordeelen moest over Ney, verklaarde hij zich onbevoegd en viel daardoor in ongenade. In 1816 ontving hij echter het kommando over eene militaire divisie en zag zich in 1819 benoemd tot pair. Daar hij steeds republikeinsche gevoelens koesterde, was hij met geestdrift bezield voor de Julij-omwenteling, belastte zich eenige dagen met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken, doch werd den 11den Augustus 1830 gouverneur van het Hotel des Invalides. Hij leefde steeds in betrekkelijk zeer bekrompene omstandigheden en overleed den 23sten November 1833. Hij schreef: „Opérations de l’armée du Danube sous les ordres du général Jourdan (1799)” en „Mémoires pour servir a l’histoire de la campagne de 1796 (1819)”.