Onder dezen naam vermelden wij:
Boudewijn de Jonge of Balduinus Junius, een Nederlandsch godgeleerde. Hij werd geboren te Dordrecht in de 2de helft der 16de eeuw, studeerde te Leuven in de godgeleerdheid en was een vriend van Justus Lipsius. Weldra trad hij in de orde der Minderbroeders, was eerst prediker en werd later guardiaan dier orde te ’s Hertogenbosch en vervolgens te Leuven. Hij overleed te Brussel den 12den April 1843. Van zijne talrijke geschriften noemen wij slechts: „Demonstrationes Fidei orthodoxae ex Roberti Bellarmini controversiis (1611)”, — „Het huis der wijsheid en het paradijs der gelukzaligheid (1613)”, — „Manuale theologicum (1614)”, — „Chronicon morale (1619)”, — en „Libri tres de Romano Pontifice”. Onderscheidene werken gaf hij uit onder den naam van Constantius Peregrinus, en nog andere zonder naam.
Ludolf of Lieven de Jong, een verdienstelijk Nederlandsch schilder. Hij ontving onderwijs van Cornelis Saftleven, Anthonie Palamedesz Stevens te Delft en Jan Bylert te Utrecht, vertoefde 7 jaren in Frankrijk en vestigde zich daarna te Rotterdam. Hij schilderde portretten, schuttersstukken, fraaije kabinetstukjes met jagten, gevechten, weiden met vee enz. Hij was er majoor der stad, werd in 1664 schout van Hillegersberg, en overleed aldaar in 1697. Op het Trippenhuis te Amsterdam vindt men van hem: „Portret van den vice-admiraal Jan van Nes”, alsmede van diens echtgenoote „Aletta Ravensburg.” Corstiaan de Jong, een Nederlandsch beoefenaar der natuurkunde. Hij werd geboren te Nijmegen den 19den Februarij 1832, woonde meestal zonder betrekking te Utrecht, en overleed aldaar den 14den December 1868. Hij schreef onder anderen: „Handwoordenboek der natuurkundige wetenschappen (1859—1861)”, — „Onze tijdgenooten, levensschetsen van voorname mannen en vrouwen uit alle landen der aarde (gedeeltelijk met J. L. Termen, 1859'—1861)”, — „De martelaars onder de natuuronderzoekers (1860)”, — „Armand, Rolph Norwood (1860, 3 dln)”, — „Wittwer, de aarde en hare wonderen (1859—1860, 3 dln)”, — „Mineralogie (1859)”, — „L. Büchner, de vrouw en hare bestemming (1857)”, — „Bidart, gezondheidsleer voor bedroefden (1857)”, — „Anderssen, verzamelde sproken en vertellingen (1856; 2de druk 1859)”, — „De Franklinsexpeditie enz. (1861)”, — en een groot aantal opstellen in tijdschriften.
Johan Jan Franciscus de Jong van Beek en Donk, een verdienstelijk Nederlandsch regtsgeleerde. Hij werd geboren te Stratum in Noord-Brabant den 6den Julij 1834, studeerde te Utrecht, promoveerde aldaar in 1857 en was achtervolgens substituut-griffier bij de regtbank te ’s Hertogenbosch, substituut-officier van justitie bij de arrondissementsregtbank te Alkmaar, officier van justitie te Brielle en advocaat-generaal bij het provinciaal geregtshof van Overijssel. Hij schreef: „Bijdragen tot de geschiedenis van den raad en leenhove van Brabant en lande van Overmaze (1591—1759) (1857)”, — „De val der Julij-monarchie, sociaal-politische schets (1874)", en eenige brochures.
Cornelius de Jong van Rodenburgh, een verdienstelijk Nederlandsch zee-officier. Hij werd geboren te Oudewater den 7den Junij 1762, deed in 1777 zijn eersten zeetogt als adelborst op de „Thetis” naar de Middellandsche Zee en vergezelde in 1780 en 1781 den schout-bij-nacht Crull naar de Caraïbisehe eilanden. Hij werd er als krijgsgevangene naar St. Eustatius gevoerd, doch keerde weldra naar het Vaderland terug, werd er in 1783 tot luitenant 1ste klasse benoemd, en deed bij herhaling togten naar de Middellandsche Zee. In 1799 behoorde hij tot het smaldeel van den schout-bij-nacht Story, hetwelk door dezen zonder slag of stoot aan de Engelschen werd overgegeven. Uit de krijgsgevangenschap teruggekeerd, zag hij zich door het vonnis van den krijgsraad verbannen.
Nu vestigde hij zich eerst te Cleef en daarna te Vugt bij ’B Hertogenbosch, waar hij zijn tijd aan ’t opstellen van onderscheidene geschriften besteedde. Na de omwenteling van 1813 werd vermeld vonnis vernietigd en de Jong benoemd tot schout-bij-nacht en tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij trad echter niet weder in werkelijke dienst, maar ging wonen te ’s Hage, waar hij den 11den Februarij 1838 overleed. Van zijne geschriften noemen wij: „Reizen naar de Kaap de Goede Hoop, Ierland en Noorwegen, in 1796—1797 (1863, 3 dln)” — „Reize naar de Middellandsche zee, in 1777, 1778 en 1779 (1806)”, — „Verantwoording en verdediging als kapitein ter Zee (1806, 3 stukken)”, — „Reize naar de Caraïbische eilanden, in 1780 en 1781 (1807) ”, — „Reize in en door het Kanaal, in 1785 en 1786 (1808)”, — Tweede reize naar de Middellandsche Zee in 1783, 1784 en 1785 (1808)”, — en „Derde reize naar de Middellandsche Zee in 1786, 1787 en 1788 (1812, 2 dln)”. Zijne geschriften onderscheiden zich door een lossen, vloeijenden stijl en belangrijken inhoud.
Cornelius Marius de Jong van Rodenburg, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Vugt in Noord-Brabant den 15den April 1816, trad in dienst en zag zich in 1871 gepensioneerd met den rang van kolonel. Als luitenant volbragt hij een togt naar Algerië, streed er tegen de Kabijlen en wijdde zich eenigen tijd aan de leeuwenjagt. Hij schreef: „Schetsen en tooneelen uit Tyrol en Italië (1859)”, — en „Schetsen en tooneelen uit den Atlas en den Aoërès (1869)”.