Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jade

betekenis & definitie

Jade (De), eigenlijk Jahde, eene kustrivier in het groot-hertogdom Oldenburg ter lengte van naauwelijks 3 geogr. mijl, ontspringt in de Vareler hooge veenen, stroomt noordwaarts en stort zich uit in de Jade-boezem, die als een deel der Noordzee eene oppervlakte heeft van 3½ □ geogr. mijl en, ten oosten door Butjadingen van den mond der Weser gescheiden, door herhaalde overstroomingen der zee in het Friesche landschap Rüstringen is ontstaan.

Door den watervloed van 1218 werd het grootste gedeelte van het kerspel Dowen verzwolgen, — door dien van 1500 ging wederom veel land verloren. De bekende IJsvloed van 1511 vernielde de kerspelen Ahme, Bandt, Seediek, Bordum en Oldenbrugge, alsmede het klooster van St. Johannes-Havermönniken. Van beide zijden, vooral van de westelijke, vloeijen naar de rivier en naar den boezem onderscheidene kustriviertjes, welke door zijtakken en kanalen onderling verbonden zijn.

De Jadeboezem is bij vloed, die zich ter hoogte van ongeveer 4 Ned. el verheft, voor schepen van elk charter genaakbaar. Het vaarwater heeft eene aanzienlijke breedte en vriest in het midden niet digt. Deze gunstige omstandigheden, alsmede het gewigt van den mond der Jade uit een krijgskundig oogpunt waren reeds in 1811 door Napoleon I en in 1848 door de Duitsche Nationale Vergadering opgemerkt, en telkens had men voorbereidende maatregelen genomen om er havens aan te leggen. De Pruissische regéring vatte in 1853 dat voornemen weder op, nadat zij den 20sten Julij van dat jaar een paar kleine strooken gronds bij de Jade voor ½ millioen thaler van Oldenburg gekocht had. Zoodra zij die bezitting den 23sten November 1854 aanvaard had, werd den 18den Julij 1855 met het groote werk, onder de leiding eener afzonderlijke commissie, een begin gemaakt.

Het geheele Pruissische Jadegebied had op het vasteland eene oppervlakte van 0,07 □ geogr. mijl en met het water en de wadden van 0,25 □ geogr. mijl. Het telde bij den aankoop 109 en in 1864, met 122 militairen, reeds 1573 inwoners. Een verdrag, den 16den Februarij 1864 met Oldenburg gesloten, veroorlooft aldaar de stichting van eene koopstad, en er is van de haven een spoorweg gebouwd naar Oldenburg. Later kwam de Jade-haven als oorlogshaven aan den Duitschen Bond, en thans behoort zij onder den naam van Wilhelmshaven aan het Duitsche Keizerrijk.

De aanleg der havenwerken is door den ongunstigen bodem aanmerkelijk vertraagd. Bij de inwijding van de oorlogshaven en bij de hiermede verbondene stichting van de stad Wilhelmshaven door koning Wilhelm I op den 17den Junij 1869 was eerstgenoemde nog niet ver genoeg gevorderd om voor oorlogschepen bruikbaar te wezen, daar een dam de haven nog afscheidde van den Jade-boezem. Bij het uitbarsten van den Fransch-Duitschen oorlog in den zomer van 1870 werd echter die dam opgeruimd en de toegang voor oorlogschepen geopend. Deze haven is inderdaad een grootsch werk; zij is 400 Ned. el lang en 250 Ned. el breed, en langs hare kaden verrijzen magazijnen en voorraadschuren voor de uitrusting. De westzijde is met 3 daaraan evenwijdig loopende drooge dokken ter lengte van 150 Ned. el verbonden, welke, even als de haven zelve,van graniet zijn opgetrokken.

Naast deze drooge dokken bevinden zich scheepstimmerwerven, alwaar reeds in 1871 een gepantserd schip van stapel liep. Aan de oostzijde is de haven door middel van een kanaal met sluizen verbonden met de Jade-boezem. Ten zuiden van de oorlogshaven ligt de handelshaven, die slechts door een aarden wal van de Jade-boezem gescheiden is. De stad Wilhelmshaven is voorloopig slechts eene militaire kolonie met groote kazernen, officiers- en ambtenaarswoningen, eene Protestantsche kerk en eenige scholen. Zij is met de haven en de marine-gebouwen in een halven cirkel door vestingwerken omgeven, die in den zomer van 1870 reeds zoo ver voltooid waren, dat men ze van geschut kon voorzien.

< >