Jaen is de naam eener Spaansche provincie, in het noordoosten van het koningrijk Andalusië gelegen, op 243,6 □ geogr. mijl ongeveer 380000 inwoners tellende. — De evenzoo genoemde hoofdstad ligt boven het vruchtbare dal der Rio de Jaen en is schilderachtig gebouwd aan den voet en aan de helling van een hoog rotsgevaarte, welks kruin met een Moorsch kasteel is gekroond. Zij bevat omstreeks 20000 inwoners, is door oude, met vele torens en tinnen voorziene muren uit den tijd der Arabieren omgeven en bezit steile, maar zindelijke straten, goedgebouwde huizen, een dom, 12 parochiekerken, 14 kloossters, — voorts hospitalen, kazernen, een schouwburg en een fraai plein met wandelperken. De merkwaardigste gebouwen zijn er de kerk van het nonnenklooster Sta Clara en de hoofdkerk, uit de 16dc eeuw afkomstig en met 2 torens en veel marmer versierd. De stad is de zetel van een bisschop; ook vindt men er een instituto, eene boekerij, een muséum van schilderijen en beeldhouwwerken en een staathuishoudkundig genootschap.
In den tijd der Mooren was Jaen eene bloeijende koopstad, omgeven door 600 dorpen, waar men zich met de zijdeteelt bezig hield. Rondom de stad vindt men thans een naakten bodem, doch meer oostwaarts, in het dal der Rio-Tercero, eene bevallige natuur met een weelderigen plantengroei, vele watermolens en villa’s, alsmede de druk bezochte baden van Javalcuz. Jaen kwam in de 8ste eeuw in het bezit der Arabieren, die deze stad Dsjejan noemden, doch werd hun in 1246 door Ferdidinand III, koning van Castilië, ontrukt.