Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Inslag

betekenis & definitie

Inslag, zie Weefsel.

Insolventie Insolventie is de toestand, waarin hij verkeert, die zijne schulden niet betalen kan. Zulk een persoon is insolvent. Die toestand kan en zal ligt leiden tot dien van faillissement (bij eenen koopman) of tot den staat van kennelijk onvermogen (bij den niet-koopman). Vóór dien tijd zal ligt de bedreiging met executie door een of meer crediteuren den insolventen debiteur leiden tot die volgende periode. Een buitengeregtelijk accoord zal vaak een einde aan den staat van insolventie maken, zonder dat de aldus gelibereerde persoon daardoor terstond verheven wordt tot den rang der solvente of solvable menschen, die op grond hunner bezittingen aanspraak kunnen maken op crediet. In het faillissement is de insolventverklaring het begin van eene nieuwe periode in de behandeling van zaken (zie Faillissement).

Inspectie Inspectie of onderzoek door toezigt is een woord, hetwelk vooral gebruikt wordt van het in oogenschouw nemen van een leger of van een gedeelte van het leger door daartoe bevoegde officieren en bevelhebbers. Daardoor moet blijken of de manschappen voltallig zijn en zich in goeden staat bevinden, en vooral of zij voorzien zijn van alles, wat door het reglement is voorgeschreven. Ook in burgerlijke zaken komt inspectie dikwijls te pas, zoodat ons Vaderland van velerlei inspecteurs ruimschoots voorzien is, als daar zijn van den waterstaat, van de belastingen, van het lager en middelbaar onderwijs, van de geneeskundige dienst enz.

Inspiratie Inspiratie zie Ingeving.

Instantie Instantie (Eene) is eene periode van een procés. Men zegt van een procés, dat voor meer dan eenen regter gevoerd is, dat het in verschillende instantiën is behandeld, meerdere instantiën heeft doorloopen. Velt de eerste — laagste — regter een vonnis, waartegen door geen regtsmiddel kan worden opgekomen , dan is het geding ter eerster en tegelijk ter laatster instanstie beslist. Is er eenig beroep door een gewoon — appèl en cassatie — of door een buitengewoon regtsmiddel — request-civiel of verzet door derden — mogelijk, dan kan het vonnis in eene latere of hoogere instantie bevestigd, vernietigd of gewijzigd worden. Ook noemt men eene instantie elke geregtelijke handeling, van eene partij, haren procureur of gemagtigde in den loop van een procés; b.v. het doen van een verzoek, het nemen van eene conclusie, het toestemmen in of het tegenspreken van een door de wederpartij gedaan verzoek en zoo meer.

Insterburg Insterburg is de naam van een arrondissement in het Oost-Pruissische regéringsdistrict Gumbinnen en telt op ruim 22 □ geogr. mijl bijna 70000 inwoners. De evenzoo genoemde hoofdstad heeft er ruim 13000 en ligt aan den spoorweg 12 geogr. mijl ten oosten van Königsberg. Men heeft er een kasteel, 2 Protestantsche kerken, eene Latijnsche school, eene reaalschool en eene hoogere burgerschool voor meisjes, eene suikerfabriek, wol-, katoen- en linnenweverijen, kousenmakerijen, looijerijen en een levendigen handel in koren en lijnzaad. De stad is haren oorsprong verschuldigd aan een kasteel van de Duitsche Orde.

Instinct Instinct of natuurdrift noemt men, bepaaldelijk bij de dieren, eene onbewuste en onwillekeurige aandrift om bepaalde werkzaamheden te volbrengen. Het openbaart zich gedeeltelijk in begeeren en vermijden, gedeeltelijk in voortbrengen en vernielen. Het instinct is doorgaans aangeboren, dewijl het zich dikwijls reeds aanstonds bij het dier openbaart; toch is welligt veel, dat wij bij de dieren instinct noemen, een gevolg van waarneming, ervaring, navolging of gewoonte. Men heeft soorten van instinct, welke men bij alle wezens wedervindt, zooals het instinct om voedsel tot zich te nemen en zijn geslacht voort te planten. Andere soorten zijn aan bepaalde dieren eigen, zooals de begeerte om te zwemmen bij de watervogels. Andere soorten zijn afhankelijk van jaargetijden en omstandigheden, zooals het verlangen der trekvogels om naar elders te verhuizen. In het instinct der dieren, hetwelk zich bij onderscheidene van deze als kunstdrift vertoont, zooals bij de bevers en bijen, ligt veel onverklaarbaars, terwijl menig dier, wanneer zijne hoogste belangen op het spel staan, met evenveel overleg en schranderheid handelt als de mensch. Men heeft om die reden het instinct wel eens eene onbewuste en blinde rede genoemd.

Meer bepaald neemt men het instinct waar bij de dieren, daar de handelingen des menschen meer beschouwd worden als de gevolgen van een redelijk overleg. Het is bij dezen door den drang der beschaving des geestes op den achtergrond geschoven, maar komt ook bij hem in een wilden staat, voorts wel eens bij ziekte duidelijk aan den dag. In dit geval is het hem, alsof hij een donker gevoel heeft van de behoeften des ligchaams. Hij openbaart bij koorts een groot verlangen naar water, bij zwakheid naar wijn, bij het zuur in de maag naar aardachtige zelfstandigheden (krijt, magnesia, leem). Zeer dikwijls verkondigt alzoo het instinct eene behoefte, wier bevrediging heilzaam is voor het gestel.

Een dergelijk instinct spoort de hoenders aan om in den tijd, wanneer zij eijeren leggen, veel kalk van den muur te pikken, en zij worden ziek, wanneer men haar alsdan uitsluitend zoodanig voedsel geeft, waarin zich geen kalk bevindt. Het instinct is oorzaak, dat de Eskimo in de kille poolgewesten groote hoeveelheden traan drinkt, om het sterke ademhalings- en verbrandingsverloop in zijn ligchaam door genoegzamen toevoer van koolstof en waterstof te onderhouden. Zelfs de werkzaamheden der zelfbewuste rede zijn dikwijls met instinctmatige handelingen vermengd. Immers wat wij in oordeel en daden gewoonlijk takt noemen, is de vrucht van eene zekere onwillekeurige aandrift, die zelfs dàâr, waar het ontwikkeld verstand te kort schiet, met uitstekende gevolgen werkt.

Instituten Instituten, zie Corpus juris, Pandecten, Romeinsch regt.

Instituut Instituut (Het Fransche) of Institut de la France is de naam van het aanzienlijkste geleerde ligchaam in Frankrijk. Het heeft zich uit een kleinen gezelschapskring tot eene invloedrijke instelling ontwikkeld. Sedert 1625 vereenigden zich wekelijks eenige letterkundige vrienden ten huize van den Protestant Valentin Conrast de Chapelain, om er de letterkundige en dichterlijke voortbrengselen van hem zelven en anderen te bespreken. Veredeling der Fransche taal en letterkunde was het doel van hun streven. De cardinaal Richelieu, doordrongen van het belang der zaak, verhief dat gezelschap bij decreet van 25 Januarij 1635 tot eene „Académie Française”, aan wier hoofd hij zich stelde als beschermheer, — eene betrekking, na hem door de Fransche Koningen bekleed. De Académie opende hare zittingen den 10dden Julij 1637 en zij heeft door de uitgave van haar woordenboek en door de opneming der beste schrijvers een grooten en duurzamen invloed gehad op de Fransche letterkunde. Het aantal der leden was aanvankelijk op 40 bepaald. Bij haar voegde zich in 1663 de „Académie des inscriptions”, ontstaan door een viertal leden, die belast waren met het verzamelen van opschriften op openbare gedenkteekenen.

Later werd deze commissie uitgebreid tot eene „Académie royale des inscriptions et belles lettres”, welke den 16den Julij 1701 hare eerste zitting hield en hare werkzaamheid uitstrekte over het gebied van geschied-, oudheid- en taalkunde. De derde „Académie”, door wetenschappelijk aanzien nog steeds de eerste der wereld, namelijk de „Académie royale des sciences”, werd in 1666 door Colbert gesticht, in 1699 door Bignon gereorganiseerd en in 6 klassen verdeeld, waaraan in 1785 nog 2 nieuwe klassen werden toegevoegd. De schilder Lebrun had in 1648 eene schildersacadémie doen verrijzen, die in 1655 door de regering werd erkend en in 1664 als „Académie royale de peinture et sculpture” door Colbert op beteren voet gebragt. Daarenboven stichtte Colbert in 1671 nog eene „Académie d’architecture”. Al deze académiën werden gedurende de Revolutie bij besluit van 8 Augustus 1793 opgeheven; doch reeds den 25sten October verordende het Directoire de oprigting eener nationale vereeniging van geleerden, welke zich moest belasten met het aankweeken en bevorderen van kunsten en wetenschappen. Deze instelling ontving den naam van „Institut National” en werd verdeeld in 3 klassen, namelijk ééne voor „Sciences physiques et mathématiques”, — ééne voor „Sciences morales et politiques”, — en ééne voor „Littérature et beaux arts". Zij telde 144 leden. Bonaparte, die zelf tot de leden behoorde en deze eer op hoogen prijs stelde, benoemde in 1802 eene commissie, op wier voordragt het „Institut National” den 23sten Januari; 1804 eene nieuwe regeling ontving.

Dit ligchaam werd nu in 4 klassen verdeeld, te weten, ééne voor wis- en natuurkunde, — ééne voor Fransche taal en letterkunde, — ééne voor geschiedenis en oude letteren, — en ééne voor schoone kunst. In 1811 ontving het den naam van „Institut Impérial”, — in 1814 dien van „Institut Royal” en behield dien — met uitzondering van de Honderd Dagen — tot aan de Februarij-omwenteling van 1848, waarna het weder den titel aannam van „Institut National”, om dien in December 1852 weder met dien van „Institut Impérial” te verwisselen en na den val van het tweede Keizerrijk 1870) den daaraan voorafgeganen naam wederom aan te nemen. Intusschen had de instelling tot tweemaal toe eene belangrijke wijziging ondergaan. Door een besluit van 21 Maart 1816 werden de 4 klassen in even zoo vele afzonderlijke académiën herschapen, die te zamen den titel voerden van „Institut de France”. Deze waren de „Académie Française”, — de „Académie des inscriptions et belles lettres”, — de „Académie des sciences” — en de „Académie des beaux arts”.

Door een besluit van 25 October 1832 werd voorts de in 1803 opgehevene afdeeling voor zede- en staatkundige wetenschappen als 5de académie hersteld onder den naam van „Académie des sciences morales et politiques”. Onder het bestuur van Napoleon III werden bij besluit van April 1855 wederom eenige wijzigingen in de inrigting van dat ligchaam gebragt. Elke dier académiën vormt een afzonderlijk geheel. De gemeenschappelijke fondsen worden door eene commissie van 10 leden (uit elke académie 2) onder het voorzitterschap van den minister van Onderwijs bestuurd. Elk lid ontvangt een jaargeld van 1500 francs, — dat van den secretaris bedraagt 6000 francs.

De „Académie Française”, die nog altijd rust op hare aloude statuten en uit 40 leden bestaat, belast zich met de taak, de Fransche taal te zuiveren en tot vastheid te brengen, hare moeijelijkheden op te heffen en hare beginselen te handhaven. Zij beraadslaagt over alles wat betrekking heeft op spraakkunst, stijl en dichtkunst. Zij levert oordeelkundige verhandelingen over de werken van Fransche schrijvers en zorgt zoowel voor de uitgave van de beste Fransche geschriften als voor de bewerking van een woordenboek, dat in het hoogste ressort over taalkundige zwarigheden beslist. — De „Académie des inscriptions et belles lettres" telt desgelijks 40 leden, voorts 8 buitenlandsche associés en 50 correspondenten, en houdt zich vooral bezig met geschiedenis en oudheidkunde, met de critische en philologische beoefening der oude, Oostersche en middeneeuwsche talen, alsmede met de opheldering van oirkonden en bronnen, vooral voor de geschiedenis van Frankrijk. Tot de door haar uitgegevene werken behooren, behalve „Mémoires”, vooral de „Collection de notices et extraits des manuscrits de la bibliothèque royale et autres bibliothèques publiques” en de groote, door de Benedictijnen der Congregatie van St. Maur aangevangene „Histoire littéraire de la France”. — De „Académie des Sciences” is gesplitst in 11 secties (geometrie, mechanica, astronomie, geographie en scheepvaart, algemeene natuurkunde , scheikunde, delfstofkunde, kruidkunde, oeconomie, ontleed- en dierkunde, genees- en heelkunde) met 63 leden, 8 buitenlandsche associés en 100 correspondenten, en levert „Protocollen” der zittingen, — eene verzameling van „Mémoires” harer leden, — en eene verzameling van „Mémoires” van andere geleerden. — De „Académie des beaux arts” bestaat uit 40 leden, verdeeld in 5 sectiën, — voorts uit 10 associés en een onbepaald aantal correspondenten.

Zij treedt op als beoordeelend ligchaam bij de jaariijksche mededinging naar den prijs voor schilder-, beeldhouw-, bouw- en graveerkunst en voor muzikale compositie. Daarenboven worden er „Mémoires” en „Verhandelingen” voorgelezen, terwijl zij eindelijk een „Dictionnaire général des beaux arts” uitgooit. — De „Académie des scienc.es morales et politiques” telt volgens decreet van 15 April 1855 veertig leden, benevens 6 buitenlandsche associés en 45 correspondenten, en is verdeeld in 6 sectiën (wijsbegeerte, zedeleer, wetgeving, staatsregt en regtsgeleerdheid, staathuishoudkunde en statistiek, algemeene geschiedenis en philosophie der geschiedenis, staatkunde, en administratie en financiën). Elke académie heeft één vasten secretaris (sécrétaire perpétuel), met uitzondering van de „Académie des Sciences”, die er twee bezit. Behalve de gewone wekelijksche bijeenkomsten, houdt elke académie eene groote jaarlijksche vergadering, terwijl ook alle académiën te zamen zich eenmaal ’sjaars plegtig vereenigen. Alle 5 académiën kunnen over aanzienlijke fondsen beschikken en deelen belangrijke prijzen uit, waaronder er zijn, door particuliere personen gesticht zooals de Prix Monthyon, Gobert, Volney enz.

Ook in ons Vaderland werd een „Koninklijk Nederlandsch Instituut” door Lodewijk, koning van Holland, gesticht. Het was in 4 klassen verdeeld, doch werd onder het eerste ministérie-Thorbecke door de thans bestaande en desgelijks te Amsterdam gevestigde „Koninklijke Académie van Wetenschappen” vervangen.