Indultum of toestemming beteekent in regten in het algemeen den tijd, die aan iemand vergund wordt tot vervulling van datgene, waartoe hij zich verbonden heeft. Op het gebied van het Kerkelijk regt beteekent dat woord meer bepaald de bevoegdheid, welke aan vorsten, cardinalen, bisschoppen, enz. wordt toegekend, om hooge geestelijke bedieningen met de daaraan verbondene inkomsten naar welgevallen toe te staan. Zoodanig indultum schonk paus Leo X aan Frans I, koning van Frankrijk, en Alexander VII aan Bodewijk XIV.
De cardinalen bezitten die bevoegdheid krachtens eene overeenkomst, met Paulus IV gesloten. Vroeger bezaten ook de Duitsche bisschoppen het voor levenslang, terwijl het thans telkens na 5 jaar vernieuwd moet worden.