Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Inbreng

betekenis & definitie

Inbreng of collatie. Wanneer iemand meer dan één erfgenaam zal hebben, dan belet dat hem niet, om reeds bij zijn leven hen of een of meer hunner te bevoordeelen, — en zoo dit geschied is, dan is de omstandigheid, dat de bevoordeelde later met anderen als erfgenaam tot de nalatenschap wordt geroepen op zich zelve geen grond, om hem het genoten voordeel terug te doen geven, of het op zijn erfdeel te korten. Maar bevoordeeling van den een boven den ander kan ook niet in de bedoeling van den erflater hebben gelegen.

Dan wordt de ongelijkheid hersteld door den inbreng, waardoor het vroeger ontvangene wordt teruggebragt in den boedel, die nu tusschen alle erfgenamen zal verdeeld worden. De inbreng is geheel iets anders dan de vermindering der giften, waardoor het wettelijk erfdeel verkort is geworden (zie erfdeel).

Eveneens verschilt hij van de voldoening of verrekening van hetgeen een erfgenaam aan den erflater schuldig was en thans aan den boedel moet betalen. Beide zaken zijn geheel onafhankelijk van den inbreng. Deze komt slechts te pas van hetgeen de erflater bij zijn leven aan een erfgenaam heeft gegeven: bij legaten — die slechts bij testament worden gemaakt — vindt hij geene toepassing. De verpligting tot inbreng is afhankelijk van den wil des schenkers en erflaters; alleen, als die wil niet uitgedrukt is, gelden de bepalingen der wet. Onze wet bepaalt: „de erfgenamen in de nedergaande linie zijn tot inbreng verpligt, zoo zij niet uitdrukkelijk zijn vrijgesteld ; alle andere erfgenamen zijn er niet toe verpligt, tenzij het uitdrukkelijk door den erflater is bepaald.” De wet onderstelt dus, dat door het feit eener schenking aan erfgenamen in de nedergaande linie de erflater en schenker zijn wil, om de begiftigden boven anderen te bevoordeelen niet heeft geopenbaard; ten aanzien van andere erfgenamen spreekt zij het tegenovergestelde vermoeden uit. De verpligting tot inbreng kan bij de schenking of bij testament opgelegd worden; de vrijstelling kan bovendien bij elke andere, eenzijdig door den schenker opgemaakte, authentieke akte worden verleend. De verpligting tot inbreng omvat:

a. al wat de erfgenaam heeft gekregen door schenking, hoe en wanneer ook gedaan; b. andere voordeelen, die hoezeer in vorm geene schenking, in wezen en strekking daarmede geheel overeenkomen. Dit laatste geldt van hetgeen is verstrekt aan den erfgenaam tot betaling van zijne schulden; van hetgeen hem ten huwelijk is gegeven of verstrekt tot het bekomen van eenen stand, een bedrijf of beroep. De verpligting tot inbreng rust slechts op hem, die èn erfgenaam èn begiftigde, of vertegenwoordiger van den begiftigde is. Aan dezen dubbelen regel moet streng worden vastgehouden. Erfgenaam is hij, die geroepen is, om in de nalatenschap mede te deelen; niet hij, die haar verwerpt: onverschillig, of men het is naar de wet, of krachtens testament, of men zuiver, of onder het voorregt van boedelbeschrijving aanvaardt. De erfgenaam moet zelf de begiftigde zijn, of door plaatsvervulling dezen vertegenwoordigen: evenmin als men verpligt is, meer intebrengen dan men erven kan, evenmin is middellijke bevoordeeling door eene aan een ander gedane schenking voldoend, om iemand tot inbreng te noodzaken. Zoo behoeft het kleinkind, welks ouders erven, in de nalatenschap der grootouders niet intebrengen wat het van deze heeft gekregen, omdat het hun erfgenaam niet is, en de ouders zijn niet tot inbreng gehouden, omdat zij niet begiftigd zijn. Erft het kleinkind uit eigen hoofde, dan behoeft het een door de ouders genoten voordeel niet intebrengen: wèl wanneer het bij plaatsvervulling (zie aldaar) opkomt.

En of het dan ook erfgenaam is van die ouders, dan of het hunne nalatenschap heeft verworpen, dat is wel van invloed op zijne verpligting ten aanzien van de betaling hunner schulden, maar niet op die tot inbreng. Zoo zijn ook de echtgenooten, zelfs in de nalatenschap hunner ouders, niet tot inbreng gehouden, zoo de één hunner erfgenaam, de ander begiftigde is, al deelt ook de eerste door de huwelijksgemeenschap in het aan de andere besproken voordeel. Men behoeft slechts in de nalatenschap van den schenker intebrengen, zoo men mede deelen zal; niet in eenigen anderen boedel, al staat deze ook tot genen in verband, en al is de schenking voor dezen laatsten niet onverschillig geweest. De verpligting bestaat ook alleen tegenover erfgenamen, niet tegenover legatarissen en schuldeischers: deze kunnen daarop geene aanspraak maken. De verpligting bestaat sedert het openvallen der nalatenschap, waarin ingebragt moet worden: van dat oogenblik is de erfgenaam van regtswege de vruchten en interessen mede schuldig, die de intebrengen zaak mogt opgeleverd hebben: de vroegere behoudt hij voor zich. Wat zonder schuld van den begiftigde verloren ging, kan en behoeft niet meer ingebragt te worden: ook niet de waarde daarvan. De inbreng heeft plaats óf door het ontvangene in natura of de waarde er van in den boedel terug te brengen, òf fictief, door zooveel minder te ontvangen, als de waarde der intebrengen zaak bedraagt. De keuze behoort aan hem, die tot den inbreng verpligt is.

Inbreng in natura brengt het goed terug, zooals het op dat oogenblik is. De erfgenaam heeft geene aanspraak op vergoeding wegens door hem aangebragte verbeteringen; alleen de kosten, tot behoud en tot onderhoud der zaak gemaakt, kan hij terug vorderen. Voor vermindering in waarde is hij dán alleen vergoeding schuldig, zoo zij aan zijne schuld is te wijten; van hypotheken en andere lasten, door hem op dat goed gelegd, moet hij het vóór den inbreng zuiveren. Kiest hij den inbreng der waarde, dan komt de waarde ten tijde der gift, niet die bij het openvallen der nalatenschap, in aanmerking. De wet verklaart niet aan inbreng onderworpen: de kosten van onderhoud en opvoeding; de uitkeeringen tot noodzakelijk levensonderhoud; de kosten tot het aanleeren van eenig handwerk of bedrijf aangewend; de kosten van studie; de kosten van plaatsvervanging en nummerverwisseling in ’s lands gewapende dienst; de bruiloftskosten, en de kleêren en kleinoodiën, tot huwelijksuitzet gegeven. De leer omtrent den inbreng, reeds vrij volledig in het Romeinsche regt ontwikkeld, is door het Fransche regt overgenomen en vandaar in ons regt overgegaan.

< >