Imhoff is de naam van een aanzienlijk Oost-Friesch geslacht. Van de leden noemen wij: Gustaaf Willem, baron van Imhoff, geboren te Leer aan de Eems in 1705. Hij was de zoon van Willem Hendrik, baron van Imhoff, geheimraad van den Vorst van Oost-Friesland en drossaart van Leer en Leeroort, en van Isabella Sophia Boreel. Op 20-jarigen leeftijd vertrok hy als 2de kommies der Oost-Indische Compagnie naar Batavia en werd er in 1730 waterfiscaal, in 1733 buitengewoon Raad van Indië en in 1736 gouverneur van Ceylon.
Hier deed hij eene boekdrukkerij oprigten en den Bijbel in het Cingaleesch vertalen, terwijl hij betrekkingen aanknoopte met den Keizer van Candy en in 1737 bij zijn vertrek naar Nederland de zaken in gunstigen toestand achterliet. Bij zijne komst in het Vaderland stelde hij aan de Compagnie onderscheidene plannen voor, en ging weldra met den rang van Raad van Indië weder naar Java, waar hij zich echter door verschillende veranderingen den haat van den gouverneur-generaal Valkenier op den hals haalde. Deze zocht dien te koelen door van Imhoff ter gelegenheid van den moord, op de weerlooze Chinézen gepleegd, van misbruik van magt te beschuldigen. Hij werd alzoo in hechtenis genomen en naar Nederland gezonden. Hier echter was men van een ander gevoelen: men ontving hem met gejuich en na een onderzoek, waaruit zijne onschuld bleek, ontving Valkenier zijn ontslag en ging van Imhoff als gouverneurgeneraal naar Batavia.
Met het nieuwe oorlogschip „De Hersteller” vertrok hij in 1742 derwaarts en voerde er uitmuntende maatregelen in. Terwijl hij de vrijheid van handel zooveel mogelijk bevorderde, wist hij zijn gezag bij de inlandsche vorsten zeer goed te handhaven. Ook werd tijdens zijn bestuur het gezag der Compagnie aanmerkelijk vergroot door het aanknoopen van betrekking met het groote rijk van Mataram, waaruit later de rijken Soerakarta en Djokjokarta zijn ontstaan. Voorts is de Hervormde Kerk in Indië veel aan hem verpligt, terwijl hij tevens het prachtige Buitenzorg deed verrijzen. Hij zag zich door prins Willem IV in zijne waardigheid bevestigd, werd in 1748 benoemd tot generaal der infanterie, en overleed te Batavia den 1sten November 1759.
Gustaaf Willem, baron van Imhoff, een kleinzoon van den voorgaande. Hij was een zoon van den kolonel Jan Willem, baron van Imhoff en van Christina Emerence Lewe en werd geboren te Groningen den 20sten November 1767. Voor de staatkundige loopbaan bestemd, studeerde hij in zijne geboorteplaats in de regten en promoveerde in Junij 1788. Bij de komst der Franschen (1795) bekleedde hij de betrekking van gedeputeerde naar de Staten-Generaal van wege Stad en Lande. Daar hij zich echter met de nieuwe orde van zaken niet vereenigen kon, leefde hij ambteloos van 1795 tot 1802, werd toen secretaris vau den Raad van Financiën in de provincie Groningen, bleef als zoodanig werkzaam tot 1807, zag zich door koning Lodewijk tot lid van den Staatsraad benoemd, en werd na de inlijving des lands in Frankrijk lid van het Wetgevend Ligchaam te Parijs. De Koning versierde hem met de orde der Unie en de Keizer met die van de Reunie.
Na de omwenteling van 1813 behoorde hij tot de commissie, aan wie het ontwerpen eener grondwet was opgedragen, en in 1814 werd hij aangesteld tot gouverneur van de provincie Groningen. In deze betrekking heeft hij gedurende de 16 jaren van zijn bestuur door zijne bekwaamheid en ijver, door zijne vredelievendheid en dienstvaardigheid veel goeds tot stand gebragt. Hij was voorts directeur van de Maatschappij van Landeigenaren en beklemde Meijers, voorzitter van het CoIIegie van curatoren der hoogeschool, van het Bijbelgenootschap, van het Collegie van toezigt op de kerkelijke administratie der Hervormden, van de Commissie van onderwijs, administrateur van de Ommelander kas en beschermheer van het Groninger genootschap ter bevordering van schilder-, graveer- en beeldhouwkunst. Hij zag zich voorts benoemd tot ridder, daarna tot kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw en tot Staatsraad, en overleed den 13den Februarij 1830. Zijn stoffelijk overschot werd op de Zuider-begraafplaats te Groningen ter aarde besteld, alwaar vervolgens een gedenkteeken van wit marmer ter zijner eer verrees.