Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Idylle

betekenis & definitie

Idylle, afkomstig van het Grieksche woord εἰδύλλιου (een klein beeld), noemt men een dichterlijk tafereel, aan den eenvoudigen, aartsvaderlijken tijd ontleend.

Hoe meer de menschen zich van de natuurlijke levenswijze en van de eenvoudige zeden der vroegste dagen verwijderden, en hoe meer zij de ongemakken der toenemende beschaving met de hieraan verknochte vormen ondervonden, des te grooter moest hun verlangen worden naar den idealen natuurstaat, als een leven van onschuld en opregtheid, als een toestand, waarin men zich in de bevrediging der eenvoudigste behoeften gelukkig gevoelde. Uit dat verlangen ontstond de idylle, welke men slechts aantreft in tijden, waarin zulk eene aartsvaderlijke levenswijze reeds lang tot de idealen van het verledene behoort. Daarom bepaalden zich de idyllendichters bij voorkeur bij tafereelen uit het leven der herders, visschers en jagers. Vooral het schuldelooze herdersbedrijf bood een overvloed van stof tot het schetsen van eene gouden eeuw. Zulke gedichten werden door de Grieken ook wel met den naam van „bucolische poëzij” bestempeld. De eerste sporen daarvan vindt men in het Oosten, nu eens in den vorm van een epos, zooals in het boek „Ruth”, dan weder in dien van een drama, zooals in de „Sakuntala”.

Ook bij de Grieken had de idylle aanvankelijk een epischen vorm, doch later werden er lyrische elementen aan toegevoegd, zooals wij opmerken bij Stesichorus, die het lijden van Daphnis tot onderwerp koos. Als zelfstandige dichtsoort vertoont er de idylle zich eerst bij het begin van het Alexandrijnsche tijdperk, en wèl in Theocritus, die keurige tafereelen van het herdersleven schetste. Naast hem verdienen Bion en Moschus eene plaats. Onder de Romeinsche idyllendichters bekleedt Virgilius den hoogsten rang, en na hem vermelden wij Calpurnius en Nemesianus, daar de zoogenaamde idyllen van Ausonius bij de beschrijvende poëzij behooren. De beste Italiaansche idyllen, zooals die van Tasso en Guarini, hebben een dramatischen vorm, hoewel ook epische en lyrische geschreven werden door Sannazaro en Alamanni. De Fransche idylle maakte te veel jagt op sierlijkheid, om natuurlijk te blijven, en de Engelsche idyllendichters, met uitzondering van Spencer, waren navolgers der Ouden.

De Spaansche idylle vertoont zich het liefst in het kleed van den roman, en in Duitschland stond geruimen tijd Salomon Geszner aan het hoofd der idyllendichters, totdat Friedrich Müller, Vosz, Göthe en anderen zijn roem deden tanen.

In ons Vaderland hebben vooral Wellekens en Vlaming, alsmede Poot, deze dichtsoort met goed gevolg beoefend.

< >