Houtskool verkrijgt men door middel eener drooge destillatie van hout, terwijl de verkregen soort afhankelijk is van de temperatuur. Immers laat men de onverbrandbare bestanddeelen van het hout buiten rekening, dan nadert dit te meer tot zuivere koolstof naar gelang de warmtegraad hooger is, waaraan het bij afsluiting der lucht onderworpen wordt. De bereidingwijs van houtskool is afhankelijk van het beoogde doel. Somtijds toch geschiedt de drooge overhaling om de houtskool, en somtijds om de bijproducten.
In het eerste geval heeft de verkoling plaats in mijten, en in het tweede in ovens, welke geschikt zijn, om die producten op te vangen. Daar wij hier van houtskool spreken, bepalen wij ons tot het eerste geval. De verkoling in mijten heeft plaats ten koste van een gedeelte van het hout. Dit laatste wordt door de kolenbranders tot een kegelvormigen hoop opgestapeld, en zij bedekken dien met aarde, turf enz. ter afsluiting der lucht. Nu wordt de mijt in het midden aangestoken en de felheid van het vuur door middel van luchtkanalen geregeld. Is namelijk het vuur te fel, dan verbrandt er te veel hout, — is het te flaauw, dan verkrijgt men eene onvolkomene verkoling.
Daar voorts het hout bij de verkoling tot op 2/3 van den oorspronkelijken omvang inkrimpt, dient zij regelmatig te geschieden. Om die reden is ook de vorm van de houtmijt geenszinS onverschillig. Voorts verkrijgt men bij eene langzame verkoling meer houtskool dan bij eene snelle. Daarbij worden de waterstof en zuurstof uitgedreven, terwijl de koolstof met de onverbrandbare bestanddeelen als eene poreuse massa achterblijft. Juist die poreusheid maakt de houtskool tot een zeer brandbaar ligchaam, daar niet-poreuse of zeer digte houtskool tot de zeer moeijelijk brandbare behoort.