Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hoppers

betekenis & definitie

Hoppers (Joachim) of Hopperus, de afstammeling van een oud Friesch geslacht, welks stamvader Ivo in 1350 aanzienlijke bezittingen had ten westen van Stavoren, terwijl zijne nakomelingen zich vestigden op een kasteel te Hemelum, was een uitstekend Nederlandsch regtsgeleerde en werd geboren te Sneek den llden November 1523. Reeds vroeg verloor hij zijne ouders, zoodat zijn grootvader Feike Piersma, burgemeester van Sneek, zich met zijne opvoeding belastte. Hij maakte goede vorderingen en werd op 13-jarigen ouderdom naar Haarlem gezonden, waar hij zich verder ontwikkelde onder de leiding van Cornelius Crocus, een voorstander van de Jezuïeten en door Loyola zelven in hunne orde opgenomen. Na een vierjarig vertoef te Haarlem studeerde hij te Leuven in de regten en wijsbegeerte, bezocht voorts de hoogescholen te Parijs en te Orléans, en keerde, afziende van eene voorgenomen reis naar Italië, in 1549 naar Leuven terug, waar hij tot licentiaat in de regten, daarna tot buitengewoon en in 1554 tot gewoon hoogleeraar aangesteld werd.

Zijne voorlezingen over den „Timaeus” van Plato vonden grooten bijval, en weldra benoemde de landvoogdes Margaretha hem tot lid van den Grooten Raad van Mechelen, waar zijn landgenoot en vriend Viglius van Ayta aan het hoofd stond. Later zag hij er zich bevorderd tot voorzitter, en werd tevens lid van den Geheimen Raad te Brussel. Hij onderscheidde zich door gematigdheid en verdraagzaamheid en gaf steeds de voorkeur aan zachte maatregelen, terwijl er ook zijn, die hem zwakheid van karakter tegenover de Landvoogdes verwijten, ’t geen hem den bijnaam bezorgde van „Oui Madame!” In 1561 werd hij belast met de stichting der hoogeschool te Douay, en in 1566 vertrok hij naar Madrid, om er het bestuur op zich te nemen over de Nederlandsche Zaken. hij stond in hoog aanzien bij Filips II, werd zegelbewaarder des Konings, gaf vele blijken van opregtheid en beleid, doch wees te vergeefs de beste wegen aan om den opstand in de Nederlanden te dempen. De Koning benoemde hem tot heer van Dalem, schonk hem het regt van vrije jagt in Gaasterland en verhief hem later tot ridder van de Gouden Spoor. Hij overleed te Madrid den 15den December 1575.

Het oordeel over Hoppers als staatsman en regtsgeleerde is zeer verschillend. Het schijnt dat hij, hoe ook begaan met den treurigen toestand van zijn Vaderland, aan het Spaansche Hof geen invloed genoeg bezat om daarin verbetering te brengen. Van zijne geschriften vermelden wij: „De juris arte libri III etc. (1553)”, — „Ad Justinianum de obligationibus libri V (1553)”, en „Dispositio in libros Pandectarum (1558)”. Na zijn dood verscheen: „Isagoge in veram jurisprudentiam libri XVIII (1580)”, — „Seduardus, sive de vera jurisprudentia libri XII, — Themis hyperborea sive de tabula regum Frisiae, — Ferdinandus, sive de institutione principis (1590)”, — „Paraphrasis in Psalmos Davidicos etc. (1591)”, — „Recueil et mémorial des troubles des Pays-Bas du Roy (1773, in de „Analecta Belgica” van Hoynck van Papendrecht}’’, — en de zeer belangrijke „Joachimi Hopperi Frisii Epistolae ad Viglium ab Aytta Zwichemum etc. (1765)”, terwijl hier en daar nog handschriften van Hopperus te vinden zijn.

< >