Hoek noemt men in de meetkunde de onbepaalde ruimte, gelegen tusschen 2 regte lijnen, die elkander snijden, of, in de bolvormige driehoeksmeting tusschen 2 elkander snijdende groote cirkels. De ljjnen dragen den naam van beenen, en aan het snjjpunt geeft men dien van hoekpunt. De hoek tusschen 2 regte lijnen wordt gemeten door den boog van een cirkel, wiens middelpunt met het hoekpunt zamenvalt. Telt die boog 90°, dan is de hoek regt, — telt hij minder aantal graden, dan is hij scherp, telt hij er meer dan is hij stomp.
Een hoek van 180° noemt men een gestrekten hoek. Wanneer men een hoek door middel van 3 letters aanwijst, moet de middelste die van het hoekpunt zijn. De bolvormige hoek wordt in een vlakken herschapen door uit het ontmoetingspunt der beide groote cirkels raaklijnen aan deze te trekken.