Hipparchus, de grondlegger der wetenschappelijke sterrekunde, geboren te Nicaea in Bithynië, leefde omstreeks de jaren 160—126 vóór Chr. Zijn ijver, zijne waarheidsliefde en zijne schranderheid worden vooral door Ptolemaeus en Plinius zeer geprezen. Hij onderwierp de astronomie van zijn tijd aan een naauwgezet onderzoek, en was de eerste, die de lengte van het jaar met juistheid bepaalde, waarbij hij ontdekte, dat de lengte van het zonnejaar, toenmaals op 366 dagen en 6 uren gesteld, omstreeks 5 minuten te groot was. Uit zijne waarnemingen trok hij het besluit, dat de excentriciteit van de loopbaan der zon 1/24 bedroeg van de halve middellijn dier baan, en dat de zon het verst van de aarde verwijderd is, wanneer zij zich in de Tweelingen bevindt.
Hij was de eerste, die zonne- en maantafels berekende, terwijl hij de grootte van zon en maan naauwkeuriger dan te voren bepaalde. Door middel eener vernuftig gevondene methode, bekend onder den naam van diagram van Hipparchus, meende hij te mogen vaststellen, dat de zon 1200 en de maan 59 aardstralen van onze aarde verwijderd is, — voorts dat de middellijn der zon 51/2 maal zoo groot is als die der aarde, en die der aarde 32/3 maal zoo groot als die der maan. Met betrekking tot den afstand der maan van de aarde was hij slechts weinig van de waarheid verwijderd. Men meent, dat de plotselijke verschijning van eene nieuwe ster hem aanleiding heeft gegeven om de vaste sterren waar te nemen, hare plaatsen te bepalen en alzoo eene sterrenlost te ontwerpen. Nog belangrijker is zijne ontdekking van het vooruitschuiven van het punt, waar de evenaar en de zonsweg elkander snijden (het nachteveningspunt). Wijders maakte hij zich zeer verdienstelijk jegens de aardrijkskunde; hij werd de grondlegger der wiskundige aardrijksbeschrijving, dewijl hij door het waarnemen van lengte en breedte de ligging der plaatsen op aarde bepaalde. De omtrek der aarde bedraagt volgens hem 275000 stadiën en de lengte van het bekende en bewoonde land 70000 stadiën. Van zijne geschriften zijn slechts 2 bewaard gebleven, namelijk een commentaar op het astronomisch gedicht van Aratus (uitgegeven door Victorius in 1567 en desgelijks in het „Uranologium (1630)” van Petavius te vinden) en eene sterrenlijst.