Hessen is de naam van een oud-Germaanschen volksstam, welke te voren dien van Katten droeg, in het tegenwoordige Opper- en Neder-Hessen gevestigd was en zich zuidwaarts over het Grabfeld, oostwaarts over Thüringen uitbreidde. Met de Romeinen kwamen zij in het jaar 15 na Chr. in aanraking, toen Germanicus hunne hoofdplaats Mattium (Grosz- en Kleinmaden bij Gudensberg) verwoestte. In den loop der volgende eeuwen smolten de Katten weg in het groote verbond der Franken, en door de verhuizing van deze naar België en Gallië werd het land der Hessen gedeeltelijk ontvolkt, zoodat de Saksers naaide zoogenaamde Saksische Hessengau vooruitrukten. De overige belangrijke landen in Hessen, welke reeds door Bonifacius en zijne leerlingen, de stichters van de abdijen Amöneburg, Fulda, Hersfeld en van het weldra weder opgeheven bisdom Buraburg, bezocht werden, waren de Frankische Hessengau en de Oberlahngau.
Zij werden tijdens de regéring der Frankische Koningen door graven bestuurd, van welke de magtigsten het hertogelijk gezag in Frankenland en weldra den Duitschen koningstroon verwierven. Zulk een Vorst was Koenraad I, doch na het kinderloos overlijden van dezen en van zijn broeder Eberhard traden in Hessen onderscheidene grafelijke geslachten op om er heerschappij te voeren. Onder deze waren de graven van Gudensberg de magtigste. Door een huwelijk met de erfdochter van den laatste dezer graven verwierf Lodewijk I, landgraaf van Thüringen, het graafschap Gudensberg, en al de aanzienlijken in Hessen erkenden hem als heer des lands. Toen in 1247 met Heinrich Raspe het geslacht dier landgraven in de mannelijke lijn uitstierf, maakte zijne nicht Sophia, de dochter van landgraaf Lodewijk de Vrome en de gemalin van hertog Hendrik van Brabant, aanspraak op Thüringen en Hessen, en kwam na een veeljarigen strijd met haren mededinger, markgraaf Hendrik de Doorluchtige van Meiszen (een zusterszoon van Heinrich Baspe), door het verdrag van 1263 althans in het bezit van Hessen. De zoon van Sophia, namelijk Hendrik I het Kind, de stamvader van het Hessische Huis, vestigde zijn zetel te Cassel, behield voorts de landgrafelijke waardigheid, en werd als rijksvorst erkend. Zijn persoonlijk grondbezit, het graafschap Gudensberg, was echter klein, en zijne vorstelijke magt in het in vele graafschappen verdeelde Hessen zeer beperkt; maar zijne nakomelingen hebben zich allengs in het bezit weten te stellen der afzonderlijke gedeelten, terwijl zij ook buiten Hessen aanzienlijke goederen verkregen. Hunne regtmatige aanspraken op Brabant bleven echter zonder vrucht.
Otto en Johann, zonen van Hendrik I, wilden in 1309 het rijk verdeelen, doch daar laatstgenoemde weldra kinderloos overleed, bleven de landen vereenigd. Hendrik II de IJzeren (1328—1377), een zoon van Otto, verwierf Treffurt, een gedeelte der heerlijkheid Itter, de helft van Schmalkalden enz., en liet zijn rijk achter aan zijn broederszoon Herman de Geleerde (1377—1413). Deze telde onder de ridders van zijn gebied zeer weinig vrienden en had wegens hun gedurig verzet eene zeer onrustige regéring. Ook streed hij tegen Adolf van Nassau, maar verkreeg de beschermvoogdij over de abdij Hersfeld, de helft van het graafschap Lisberg en de heerlijkheid Wölkersdorf. Lodewijk I de Vreedzame, zijn jongste zoon, volgde hem op (1413—1458) en vermeerderde de vaderlijke bezittingen. Van zijne zonen ontving Lodewijk II de Vrijmoedige (1488—1471) Neder-Hessen met Cassel, en Hendrik III de Rijke (1458—1483) Opper-Hessen met Marburg. Na een oorlog, wegens deze verdeeling ontstaan, werd Ziegenhain met Opper-Hessen vereenigd. Ten behoeve der minderjarige zonen van Lodewijk II werd het bewind aanvaard door hun oom Hendrik III, die door zijn huwelijk het graafschap Katzenellenbogen aan Hessen had toegevoegd.
Na zijn dood kwamen de minderjarigen, Willem I en Willem II, aan het bestuur. Hendrik III had tot opvolger in Opper-Hessen zijn zoon Willem III de Jongere (1483—1500). Willem I werd na zijn terugkeer uit Palaestina krankzinnig en moest in 1493 afstand doen van den troon, die, daar hij geene kinderen had, ten deel viel aan zijn broeder Willem II, waarna hij in 1515 overleed. Toen voorts in, 1500 ook Willem III kinderloos stierf, kwam Willem II in het bezit van geheel Hessen, hetwelk hij in 1509 aan zijn 5-jarigen zoon Filips I de Grootmoedige achterliet. Gedurende zijne minderjarigheid werd het land eerst door eene adellijke regéringscommissie en vervolgens door de Landgravin-moeder met de Standen geregeerd.
De onrustige bewegingen in Duitschland gaven echter aanleiding, dat keizer Maximiliaan reeds in 1518 den jeugdigen landgraaf meerderjarig verklaarde. Ijverig nam deze deel aan den Boerenoorlog, aan de Hervorming en aan het Schmalkaldiseh Verbond, en stichtte met de goederen der opgeheven kloosters in 1527 de universiteit te Marburg. Hij overleed in 1567, nadat hij zijn gebied onder zijne 4 zonen had verdeeld. Willem verkreeg de helft des lands met Cassel, — Lodewijk IV een vierde gedeelte met Marburg, — Filips II een achtste met Rheinfels, — en Georg I een ander achtste met Darmstad. Daar echter Filips II in 1583 en Lodewijk IV in 1604 kinderloos overleden, bleven alleen de hoofdlijnen Hessen-Cassel en Hessen-Darmstadt bestaan.
Hessen-Cassel of Keur-Hessen bleef tot in 1866 een Duitsch keurvorstendom, telde alstoen op bijna 174 □ geogr. mijl omstreeks ¾ millioen inwoners, en werd na dien tijd een gedeelte van de Pruissische provincie Hessen-Nassau. Willem IV de Wijze, van wien wij boven gesproken hebben, regeerde van 1567 tot 1592, werd opgevolgd door zijn zoon Maurits, die de Hervorming omhelsde, en deze in 1627 door zijn zoon Willem V, die het regt van eerstgeboorte invoerde en in 1637 overleed. Zijn broeder Hermann stichtte de zijlijn Hessen-Rotenburg, en zijn broeder Ernst de zijlijn Hessen-Rheinfels.— Willem VI (1637— 1663) verwierf bij den Vrede van Munster een groot gedeelte van het graafschap Schaumburg en de abdij Hersteld. Op Willem VII, die in 1670 onmondig overleed, volgde zijn broeder Karel (1670—1730), en een 3de broeder, Filips , werd de stichter der lijn Hessen-Philipsthal. De zoon van Karel, Frederik I, sedert 1720 koning van Zweden als gemaal van Ulrike Eleonore, de zuster en opvolgster van Karel XII, benoemde zijn broeder Willem tot stadhouder in Hessen. Deze volgde hem in 1751 op als landgraaf Willem VIII, en overleed in 1760. Zijn zoon Frederik II (1760— 1785), versterkte het leger en liet van 1776 tot 1784 ongeveer 22000 man in Engelsche dienst in Noord-Amerika strijden, waarvoor hij ruim 21¼ millioen thaler ontving. — Zijn zoon Willem IX aanvaardde in 1803 de Keurvorstelijke waardigheid als Willem I, verloor bij den Vrede van Tilsit (1807) zijn rijk, dat in het koningrijk Westfalen werd ingelijfd, doch kreeg het, met nog andere landen, in 1813 terug, en vaardigde in 1817 eene grondwet uit. — Hij werd in 1821 opgevolgd door zijn zoon Willem II, die in 1831 aan zijn volk eene nieuwe grondwet gaf en kort daarna aan den kroonprins Frederik Willem als mederegent de regéring opdroeg. In de jaren 1833 tot 1835 ontstonden er vele onaangenaamheden tusschen het ministérie Hassenpflug en de Vertegenwoordiging, en in 1847 aanvaardde de Kroonprins-mederegent de regéring als keurvorst Frederik Willem I. In Maart 1848 werd er de wetgeving in vrijzinnigen geest herzien, doch reeds in 1850 kwam weder het reactionaire ministérie Hassenpflug aan het bewind.
De Vergadering der Standen weigerde in dat jaar de heffing der directe belastingen wegens gemis aan inlichtingen omtrent de geldelijke aangelegenheden, waarna voornoemde Vergadering ontbonden werd. Het ministérie gaf bevel tot heffing der belastingen, doch de regtbanken weigerden daartoe mede te werken, zoodat de zetel van het bestuur naar Wilhelmsbad verlegd werd en de regéring de hulp van den Bondsdag inriep om de orde te herstellen. Hiertegen kwam Pruissen in verzet, doch de Bondsraad besloot niettemin den gevraagden bijstand te verleenen. Den 1sten November 1850 werd Hanau door de Oostenrijksch-Beijersche executie-troepen bezet, waarna Pruissische soldaten Cassel en Fulda innamen. Den 8sten November had een gevecht plaats bij Bronzell, doch door eene overeenkomst te Olmütz werd Pruissen tot andere inzigten omtrent de Bonds-executie bewogen. Daarna werd in Hessen de pers aan banden gelegd en de belasting ingevorderd, terwijl militaire regtbanken de gewone regtspleging vervingen.
In December keerde de Keurvorst naar Cassel terug, en met hem de reactie op staatkundig en kerkelijk gebied. In 1852 verklaarde de Bondsvergadering de grondwet van 1831 met de toevoegsels van 1848 en 1849 opgeheven en gaf hare goedkeuring aan eene nieuwe grondwet, door de regéring vastgesteld. In 1855 ontving Hassenpflug zijn ontslag, en sedert 1859 ontstond er eene aanmerkelijke beweging, welke de herstelling der grondwet van 1831 bedoelde. In 1860 werd er eene gewijzigde grondwet afgekondigd, en in 1862 de grondwet van 1831, alsmede de de kieswet van 1849 hersteld. Intusschen ontstonden er gedurig onaangenaamheden tusschen de regéring en de Vertegenwoordiging. Terwijl deze op onzijdigheid aandrong, koos eerstgenoemde in 1866 de zijde van Oostenrijk, weshalve den 16den Junij het land door Pruissische troepen bezet en den 17den Augustus daaraanvolgende in den Pruissischen Staat ingelijfd werd.
Het groothertogdom Hessen-Darmstadt, de 6de Staat in het Duitsche rijk, telt op bijna 140 □ geogr. mijl bijna 1 millioen inwoners. Het bestaat uit 2 afzonderlijke hoofddeelen, namelijk de provinciën Starkenburg en Rijn-Hessen ten zuiden van de Main, — en de provincie Opper-Hessen, door Pruissisch grondgebied omsloten. De bodem is er gedeeltelijk vlak, gedeeltelijk bergachtig. In Opper-Hessen heeft men het Vogelsgebergte en de vruchtbare Wetterau, — in Starkenburg het Odenwald, benevens een groot gedeelte der Rijn- en Main-vlakte, — en Rijn-Hessen is eene heuvelachtige landstreek. De belangrijkste rivieren zijn er de Rijn, de Main, de Nidda en de Schwalm. Van de bevolking belijdt 68% de Protestantsche, bijna 28% de R. Katholieke en 3½% de Israëlietische godsdienst.
Tot de middelen van bestaan behooren er de landbouw (vooral wijn- en tabaksbouw), de mijnontginning (ijzer, zout en bruinkolen), de vervaardiging van ijzeren voorwerpen, van meubels enz., en een aanzienlijke handel, vooral te Mainz en te Darmstadt. Men heeft er eene universiteit te Gieszen, 6 gymnasiën, 10 reaalscholen, 2 onderwijzerskweekscholen en omstreeks 1800 volksscholen. De regéringsvorm is er constitutioneel-monarchaal volgens de grondwet van 1820, en de tegenwoordige groothertog, Lodewijk III, regeert sedert 1848. De Vertegenwoordiging bestaat er uit 2 Kamers de regtspleging is er openbaar en mondelijk, en het leger telt 15000 man, met eene reserve van 5800 man. De hoofdstad des lands, tevens de residentie van den Groothertog, is Darmstadt.
De lijn Hessen-Darmstadt is, gelijk wij boven gezien hebben, gesticht door Georg I (1567—1596), die na het kinderloos overlijden van zijn broeder Filips van Hessen-Rheinfels een derde deel van diens bezittingen verkreeg. Zijn zoon Lodewijk V (1596—1526) erfde na het kinderloos overlijden van zijn oom Lodewijk van Hessen-Marburg (1604) een gedeelte van Opper-Hessen en stelde het regt van eerstgeboorte vast. — Georg II regeerde van 1626 tot 1661, — en zijn opvolger Lodewijk VI (1661—1678) was een voorstander van kunsten en wetenschappen. — Onder Ernst Lodewijk (1678—1739) werd het land door de Franschen overweldigd, —- en Lodewiik VIII maakte een einde aan den langdurigen strijd met Hessen-Cassel over de erfopvolging in het graafschap Hanau, terwijl hij de heerlijkheid Lichtenberg verwierf. — Ten tijde van Lodewijk IX (1768—1790) werden belangrijke hervormingen in den Staat ingevoerd door den vrijheer von Moser.—Lodewijk X(1790—1830) verkreeg als schadeloosstelling voor geledene verliezen (40 □ geogr. mijl met 100000 inwoners) bij den Vrede van Luneville (1801) en later het hertogdom Westfalen, gedeelten van Keur-Mainz, Keur-Pfalz en het hoogstift Worms (110 □ geogr. mijl met 220000 inwoners), voegde zich bij den Rijnbond, en aanvaardde in 1806 als Lodewijk I de groothertogelijke waardigheid. Voorts trad hij in 1813 toe tot de Geallieerden, moest op het Congres te Weenen Westfalen aan Pruissen afstaan, andere gewesten aan Beijeren, verkreeg in plaats daarvan Rijn-Hessen, en gaf in 1820 aan zijn rijk eene grondwet. — Onder Lodewijk II (1830—1848) ontstonden er geschillen tusschen de regéring en de Vertegenwoordiging over aangelegenheden van geldelijken aard, over de onafhankelijkheid der regterlijke magt enz. In Maart 1848 werd er Heinrich von Gagern, en in het midden van Julij Jaup tot minister van Binnenlandsche Zaken benoemd, waarna een aantal vrijzinnige hervormingen werd toegezegd. Onder Lodewijk III, die den 16den Junij 1848 de regéring aanvaardde, voegde zich het groothertogdom bij de Pruissische unie, doch in 1850 kwam het ministérie Dalwiqk aan het bewind, waarna het tot de Oostenrijksche zijde overhelde. Het houden van staatkundige vergaderingen werd verboden, de vrijheid der drukpers aan banden gelegd, en de kieswet opgeheven. In 1853 werd de spanning met Pruissen zoo groot, dat men alle diplomatieke betrekkingen met dit rijk afbrak.
In 1859 begon er echter het staatkundig leven op nieuw met kracht te ontwaken, en in 1860 heerschte er eene algemeene ontevredenheid over de conventie, regelende de verhouding van den Staat tot de R. Katholieke Kerk. In 1864 trad het Groothertogdom toe tot het Pruissische handelsverdrag. In 1866 was de stemming des volks hoogst ongunstig jegens Pruissen, zoodat de Groothertog zich naar München begaf. Den 1sten Augustus kwam echter te Nikolsburg een wapenstilstand, en den 3den September de vrede met Pruissen tot stand. Diensvolgens moest Hessen-Darmstadt aan Pruissen 3 millioen oorlogskosten betalen, alsmede het landgraafschap Hessen-Homburg met Meisenheim, de districten Biedenkopf en Vöhl, en het noordwestelijk gedeelte van het district Gieszen, Rödelheim en Niederursel afstaan, waarvoor het Nauheim, Rumpenheim en eenige andere plaatsen terugkreeg, terwijl het zich met zijn ten noorden van de Main gelegen gebied bij den Duitschen Bond voegde. In 1867 sloot het eene militaire conventie, alsmede een of- en defensief verbond met Pruissen, waarna den 10den November 1870 bij het Verdrag van Versailles de toetreding bepaald werd van het zuidelijk gedeelte van Hessen-Darmstadt tot den nieuwen Duitschen Bond, en het ministérie Dalwigk in 1871 zijn ontslag ontving.
Hessen-Homburg was tot aan 1866 een Duitsch, landgraafschap, dat op 5 □ geogr. mijl bijna 27000 inwoners telde. Te voren vormde het als ambt Homburg een gedeelte van het landgraafschap Hessen-Darmstadt, doch verviel in 1622 aan Frederik I (f 1638), een jongeren zoon van George I. — Ten tijde van Frederik II (1638—1708) kwamen er vele Fransche vlugtelingen. — Frederik III (1708— 1746) verwierf er een meer onbepaald gezag, — en op zijn zoon Frederik IV (1746—1751) volgde Frederik V (1751—1820) onder de voogdijschap van zijne moeder en van Lodewijk VIII, landgraaf van Hessen-Darmstadt. In 1806 werd het landgraafschap Hessen-Homburg ingelijfd in Hessen-Darmstadt, doch in 1815 herkreeg het zijne zelfstandigheid en trad in 1817 toe tot den Duitschen Bond. Daarna regeerden 5 broeders, namelijk: Frederik VI Jozef (1820—1829), — Lodewijk Frederik Wilhelm (1829—1839), — Philip Augustus Frederik (1839—1846), — Gustaaf Adolf Frederik (1846—1848), — en Ferdinand Hendrik Frederik (1848—1866). In 1849 werd er een landdag zamengeroepen, in 1850 eene grondwet afgekondigd, doch in 1852 weder opgeheven. Met laatstgenoemden Vorst stierf de lijn Hessen-Homburg uit, waarna het land aan Hessen-Darmstadt ten deel viel.
Hessen-Nassau is eene nieuwe Pruissische provincie, die na den oorlog van 1866 volgens besluit van 7 December 1868 ontstond. Zij bestaat uit het voormalig keurvorstendom Hessen, het voormalig hertogdom Nassau, de voormalige vrije stad Frankfort en eenige kleine deelen van Beijeren en van het groothertogdom Hessen, en telt op ruim 283 □ geogr. mijl bijna 1380000 inwoners. Zij is meerendeels eene bergstreek, hoewel de aanzienlijkste toppen er naauwelijks de hoogte bereiken van 1000 Ned. el. Van deze noemen wij den Spessart, den Rhön, den Meiszner, het Westerwald, den Taunus en uitloopers van het Vogelsgebergte. Tot de voornaamste rivieren behooren er de Rijn, de Main, de Kinzig, de Lahn, en de Weser met de Fulda. Landbouw — vooral wijnbouw — en veeteelt, benevens boschcultuur en fabrieken vormen er de belangrijkste bronnen van bestaan) Er zijn vele druk bezochte badplaatsen, zooals Wiesbaden, Ems, Schwalbach, Homburg, Schlangenbad, Setters enz. Men vindt er eene universiteit te Marburg, voorts 9 gymnasiën, 2 Latijnsche scholen, 18 reaalscholen, 15 seminariën enz. Zij is eindelijk verdeeld in de 2 districten Cassel en Wiesbaden.
Hessen-Philippsthal is de naam eener jongere zijlijn van Hessen-Cassel. Zij werd gesticht in 1663 door Philip, 3den zoon van den landgraaf Willem VI. Het tegenwoordig hoofd dier Iijn is landgraaf Ernst, geboren den 20sten December 1846. — Eene zijlijn van deze, afkomstig van den tweeden zoon van Philip, is die van Hessen-PhilippsthalBarchfeld, welke thans vertegenwoordigd wordt door landgraaf Alexis, geboren den 13den September 1829.
Hessen-Rheinfels-Rotenburg,eene oudere zijlijn van Hessen-Cassel, werd gesticht door Ernst, den jongsten zoon van landgraaf Maurits, die in 1627 Rheinfels verkreeg en in 1658 de bezitter werd van het Rotenburger vierdedeel. Deze Iijn is in 1834 uitgestorven met Victor Amadéus, die zijne bezittingen aan de neven zijner 2de gemalin, de prinsen Victor en Chlodwig von HohenloheSchillingfürst, ten erfdeel schonk.