Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Germanen

betekenis & definitie

Germanen noemden de Romeinen hunne noordelijke naburen, die, onderscheiden van de Galliërs, Sarmaten en Scythen, aanvankelijk tusschen de Rijn en de Weichsel gevestigd waren. Thans geeft men dien naam aan de Duitschers, Nederlanders, Engelschen en Skandinaviers. Volgens de Romeinen is het woord afkomstig van het Latijnsche germanus (broeder), doch volgens latere uitleggers is het van Celtischen oorsprong en staat in verband met dergelijke woorden, die de beteekenis hebben van schreeuwer (krijgsman) of van huurman. De Germanen zijn afkomstig uit Opper-Azië en behooren tot de Indo-Europésche volkerenfamilie, welke desgelijks de Indiërs en Perzen, de Grieken en Romeinen, de Celten en de Slawen omvat.

Wanneer die familie in deze verschillende geslachten verdeeld werd, bleef ons onbekend. Zeker echter is het, dat de Germanen het langst vereenigd bleven met de Slawen en met deze — doch in de voorhoede — westwaarts togen. In de eeuw vóór Christus bevonden zij zich, waarschijnlijk reeds sedert lang, aan de kusten der Oostzee, en in de 2de eeuw trokken zij met de Cimbren en Teutonen naar het zuiden. Caesar verdreef Germaansche benden uit Gallië, en Augustus zag zich genoodzaakt, de noordelijke grenzen van zijn rijk tegen hunne invallen te beveiligen. Na eene langdurige rust nam onder Marcus Aurelius de volksverhuizing uit het noorden naar de zijde van de Donau en de Bovenrijn een aanvang, — en de Franken begonnen Gallië aan te tasten. Wél werden zij bij herhaling teruggeworpen, maar sedert 360 lieten de Romeinen Germanië varen. Allengs vielen ook Gallië, Hispanië, Italië en de Donaulanden, ja, zelfs Noord-Afrika in de magt der veroveraars, die evenwel meer geschiktheid bezaten om de landen te overmeesteren dan om ze te behouden. Vele namen van Germaansche stammen waren aan de Romeinen bekend.

De voornaamste waren volgens Tacitus de Ingaevonen aan de zee, de Istaevonen in het westen, en de Herminonen in het midden. Hij onderscheidt voorts de Svionen (Skandinaviërs) en de zuidoostelijke Germanen (Bastarni, Peucini). De omvang van het staatkundig verbond der Suëven wordt door de geschied- en aardrijkskundigen verschillend vastgesteld. Behalve de Bastarnen, waren de Cimbren en Teutonen het vroegst aan de Romeinen bekend; Caesar voerde vooral oorlog met de Suéven. Aan de Rijn woonden de Sieambriërs, Usipeten, Tencteren, Tubanten (Twenters) en Batavieren, — verder oostwaarts de Bructeren en de Marsen (bewoners van broek- en marschlanden), voorts de Katten en Hermonduren.

Aan de kust der Noordzee, tusschen de Rijn en de Elbe, boden de Friezen en Chauken een dapperen weerstand aan alle vreemde veroveraars. Tot den meer zuidelijken stam der Cherusken behoorde de dappere Armin of Herman, de overwinnaar der Romeinen, en zijn tegenstander Marbod vereenigde de Marcomannen en andere oostelijke stammen tot een afzonderlijk rijk, hetwelk echter slechts korten tijd bestond. De Gothen, tusschen de Oostzee en de bronnen van de Oder gevestigd, de Bourgondiërs en Lugiërs komen in de lste en 2de eeuw nog niet voor in de geschiedenis. Omtrent de woonplaatsen van deze en van de overige stammen spreken wij onder Germania.

Uit de oorlogen tegen de Romeinen hadden de Germanen de nadeelen hunner versnippering leeren kennen. Zoodra zij derhalve groote ondernemingen ten uitvoer zochten te brengen, vereenigden zij zich tot duurzame bondgenootschappen, wier nieuwe benamingen die der afzonderlijke stammen deden verloren gaan. Sedert den aanvang der 3de eeuw zien wij de Alemannen optreden; deze veroverden de landen langs de Main en de Rijn, drongen zuidwaarts tot aan de Bodensee, en oostwaarts tot aan het vereenigingspunt van de Günz met de Donau. Met hen verbonden zich de Jutungen, die na de 5de eeuw Suéven (Zwaben) genoemd werden. Tegelijk met den naam van Alemannen ontmoeten wij dien van Franken aan de Beneden-Rijn, die zich in Salische en Ripuarische. Een gedeelte der Salische Franken veroverde onder de Merovingen allengs het noordelijk gedeelte van Gallië en vereenigde niet alleen al de Frankische stammen, maar ook de meeste Duitsche volkeren tot één grooten Staat. Het Maindal, eerst door de Bourgondiërs, later door de Alemannen bezet, werd door de Franken ingenomen. Met hen waren de Katten (Hessen) vermaagschapt, die intusschen eene zekere mate van zelfstandigheid handhaafden. — Sedert het einde der 3de eeuw droegen de noordelijke stammen den naam van Saksers.

Eene vermetele bende van deze stak over de Noordzee en maakte zich in de 5de eeuw meester van Brittanje. De Saksers van het vaste land verdeelden zich in den tijd der Karolingern in Westfalingers (aan de Rijn en de Weser), Angeren (bij de Weser), Oostfalingers (tot aan de Elbe) en Noord-Albingers (ten noorden van de Elbe). Deze laatsten grensden aan de Denen, die na den uittogt der Saksers naar Brittanje het Jutsche schiereiland tot aan de Eider hadden ingenomen. Eene afzonderlijke plaats werd bekleed door de Friezen, die reeds vroeger dan de Saksers met de Franken verbonden waren. Uit de Marcomannen is waarschijnlijk de vierde Duitsche hoofdstam gesproten, namelijk die der Beijeren (Bajovarii, Beioarii), die zich uitstrekten van de Lech tot aan de grenzen van het gebied der Avaren, en van het Bohemerwoud en het Fichtelgebergte tot aan het Etschdal. De Thüringen, afstammelingen van de Hermunduren, behoorden niet tot gemelde stammen, maar waren vermaagschapt met de Franken.

Die stammen, welke de oevers van de Rijn, de Donau, de Weser en de Elbe in bezit hielden, werden allengs in het groote Frankische rijk opgenomen en bestempelden ook zich zelven met den naam van Franken. Eerst in de 12de eeuw kwam de naam Duitschers (volksmannen) in zwang. — De veroveraars van Brittanje volgden hun eigen weg. Zij stichtten in Engeland een zevental kleine koningrijken, welke allengs een nieuwen Staat vormden. Door den inval der Normandiërs in de 11de eeuw werden er echter de Germanen met de Franschen vermengd, 't geen op de ontwikkeling hunner taal een belangrijken invloed had. Niettemin bleef de Germaansche grondslag er ongeschokt, en Engelsche zeevaarders bragten Germaansche zeden en gewoonden in alle oorden der wereld.

Op het vasteland gingen onderscheidene krachtige stammen verloren. Het westelijk gedeelte der Franken was weldra van een Romeinschen geest doortrokken. De Gothen, die, van de Oostzee zuidwaarts trekkend, aan den benedenloop van de Donau een bloeijend rijk gesticht hadden, bezweken spoedig voor de Hunnen. Na den dood van Attila ontstonden er al weder nieuwe verdeelingen. Theoderik bragt de Oost-Gothen in Italië en deed er een troon verrijzen, die echter bij zijn dood instortte en in 555 door de Oost-Romeinen geheel vernietigd werd, waarna het geheele volk allengs verdween. De West-Gothen trokken onder Alarik naar Italië en onder Athaulf naar Spanje, waar Wallia (429) een rijk vestigde, dat zich onder Eurich over het grootste gedeelte des lands uitstrekte.

Zij werden echter door Chlodwig uit Gallië verdreven, en in Spanje in 711 door de Arabieren op een kleiner gebied teruggedrongen, terwijl zij in taal en zeden zich vormden naar de Romeinen. De voormalige naburen der Gothen, de Bourgondiërs, vertoonden zich tegen het einde der 3de eeuw aan den bovenloop van de Main en hadden weldra haar geheele stroomgebied in bezit. Toen hun rijk in 437 door de Hunnen vernietigd werd, trokken zij naar de Rhône, waar zij in 580 door de Franken onderworpen werden. Het schijnt, dat van de Lugiërs de Wandalen afstammen, die in de 2de en 3de eeuw van de Oder naar Dacië trokken en in de 5de eeuw Spanje veroverden. De West-Gothen onderwierpen er de verbondene Silingen en Alanen en togen onder Genserïk in 429 zelfs naar Afrika, waar hun gezag in 534 door Belisarius vernietigd werd.

De noordelijke Germanen of Skandinaviërs stonden geheel op zich zelven. Men verdeelt hen in 2 takken, den Deensch-Gothischen en den Zweedsch-Noorsehen. De Denen waren op Seeland en de naburige eilanden gevestigd en breidden zich van hier uit over Schonen, en wat later over Fünen en Jutland. De Gothen woonden op het Zweedsche schiereiland tot aan het Wener-, Wetter- en Hjelmar-meer. Meer oostwaarts bevonden zich de Zweden, meer westwaarts de Noorwegers of Noren. Zij hebben eene afzonderlijke geschiedenis, terwijl de Deensche met die der Duitschers is verbonden.

Met betrekking tot de bevolking van Duitschland was vooral de oorlog der Germanen met de Slawen van groot belang. Deze waren in de 5de en 6de eeuw tot aan de Elbe, de Saaie en de Main doorgedrongen. In herhaalde worstelingen veroverden de Duitschers eerst met het zwaard, daarna met den ploeg en de spade de landen tot aan de Oder en gedeeltelijk tot aan, ja, tot over de Weichsel. Desgelijks werd door den Beijerschen stam, nadat Karel de Groote het rijk der Avaren vernietigd had, het land ten oosten van de Ens, alsmede aan de Moer en de Drave grootendeels in een Duitsch gewest herschapen. Daarentegen waren hunne veroveringen in Bohemen en Moravië zeer gering. Zij stichtten echter volkplantingen aan de zuidelijke helling der Carpathen en in Siebenbürgen. Deze bleven aan hare aloude gewoonten getrouw, terwijl de Hongaarsche koloniën gaandeweg zich oplosten in de Magyaarsche bevolking. — Het RomeinschDuitsche Rijk, door Karel de Groote gegrondvest en door Saksische en Frankische koningen uitgebreid, ging allengs zijne ontbinding te gemoet. De aanzienlijkste vasallen maakten zich onafhankelijk, en na den Vrede van Munster (1648) bestond de eenheid des rijks enkel in naam.

De laatste overblijfselen dier eenheid werden geschokt en vernietigd door de opkomst van den Brandenburgsch-Pruissischen Staat en door de groote Fransche Omwenteling met hare gevolgen. Den 6den; Augustus 1806 legde Frans II de Roomsche keizerskroon neder. De Bondsacte van 1815 stichtte een zeker verbond tusschen de Duitsehe Staten, maar geen Duitsch Rijk. De Zwitsers hadden zich voorts reeds onafhankelijk gemaakt in de 14de eeuw, en ook de Nederlanden waren allengs tot eene zelfstandigheid gekomen, die in 1648 erkend werd.—Intusschen is in 1871 het Duitsche Keizerrijk hersteld, nadat reeds in 1866 onderscheidene Staten in Pruissen waren opgenomen. Tot de Germaansche Staten behooren alzoo genoemd Keizerrijk, Oostenrijk, Zwitserland, Nederland, België (gedeeltelijk), Groot-Brittanje met zijne volkplantingen, Zweden, Noorwegen en Denemarken, en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Men begroot het aantal Germanen op ongeveer 90 tot 100 millioen zielen.