Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hert

betekenis & definitie

Hert (Het) behoort tot de Herkaauwende Zoogdieren en vormt een geslacht van dieren, die op de teenen loopen, gevulde horens bezitten, en onderste hoektanden hebben, die aan de 6 snijtanden aangesloten zijn en op deze gelijken. De familie der herten bevat den eland, het rendier, het damhert, het edelhert, waarvan wij hier ter plaatse spreken, de ree en eenige andere soorten (Cervus Canadensis enz.). Zij leven in de bosschen der Oude en Nieuwe Wereld. Uit Afrika is slechts ééne soort bekend, — uit Australië geene enkele.

Het voornaamste sieraad der herten is hun gewei, dat men bij alle mannetjes, alsmede bij de wijfjes der rendieren aantreft. Het bestaat uit vertakte horens, die zich uit die de vaten der huid drukt en later de versterving van het been en het afvallen der horens veroorzaakt. Dit geschiedt veelal in het voorjaar, waarna de nieuwe horens in Julij hun volkomen wasdom bereiken.

Het gewone hert of edelhert (Cervus Elaphus, zie bijgaande figuur) onderscheidt zich door eene fraaije gestalte, door vlugheid en kracht. Het heeft een scherp gezigt en gehoor, een fijnen reuk, en legt bij zijn loop de horens van den moedig opgeheven kop op zijn rug. Het heeft geene snijtanden in de bovenkaak, maar 6 in de onderkaak, van welke de middenste 2 veel grooter zijn dan de overige, — voorts 2 hoektanden daarnaast en 6 kiezen aan elke zijde. Het wijfje of de hinde is kleiner, bezit geene horens, maar rolronde uitsteeksels van het voorhoofdsbeen — den rozenstok — ontwikkelen. Deze laatste is met huid en haren bedekt en neemt gestadig toe in dikte.

Aan het bovenste uiteinde van den rozenstok ontstaat jaarlijks, van het 2de levensjaar af, de horen, aanvankelijk door een wollig huidbekleedsel bedekt, maar zeer snel groeijende, zoodat de beide horens in weinige weken volwassen zijn. Gedurende dien tijd vormt zich rondom den rozenstok een kring van knobbels — de rozenkrans —, onderscheidt zich desgelijks door vlugheid en schranderheid. Het gewei van het edelhert loopt uit in dunne, scherpe takken, wier aantal tot 24, ja zelfs tot 32 kan klimmen. De kleur der oude herten is ros of kastanjebruin en zij zijn geteekend met eene zwart achtige streep langs den rug. De kleur der hinden is lichter en eenigzins vaal.

Deze herten houden hun verblijf in de bosschen der bergstreek en der vlakte en voeden zich met allerlei soorten van knoppen, bladeren en grassen, — voorts des winters met boomschors en mos. In het barre saizoen verkeeren zij in troepen in de digtste wouden. Na het afvallen der horens begeven zij zich in luchtige kreupelboschjes. Zijn de nieuwe horens volwassen, dan zoeken zij met woedend gebrul de hinden en brengen een bronstijd van 8 weken door met loopen en vechten. De hinden brengen na verloop van 8 maanden één jong — zelden 2 jongen — ter wereld, en het jong blijft den geheelen zomer onder de hoede der moeder.

Men vindt het edelhert in de onbewoonde bosschen van geheel Europa, — in ons Vaderland inzonderheid in het Soerensche bosch bij Apeldoorn. Het aantal dezer dieren was weleer zóó groot, dat Johann Georg I, keurvorst van Saksen, er in de 17de eeuw meer dan 15000 eigenhandig doodde. Hun vleesch levert een uitstekend wildbraad, — hunne horens worden tot het vervaardigen van velerlei voorwerpen, alsmede in de geneeskunde gebruikt, — terwijl men de huid tot leder bereidt, en het haar tot vulling bezigt.

< >