Heriold, een zoon van Arulo, koning van Denemarken, regeerde, na het sneuvelen zijns vaders, met zijn broeder Regénfrid. De Denen echter verjoegen hem, waarna hij hulp zocht bij keizer Lodewijk, den zoon en opvolger van Karel de Groote. Deze zond hem naar Saksen, van waar Heriold zijne tegenstanders door gedurige invallen verontrustte. Eindelijk werd hem in 809 weder deel aan de regéring gegeven, doch er ontstond verdeeldheid tusschen hem en zijne mederegenten.
Het geschil werd in 822 door Lodewijk op den Rijksdag te Frankfort bijgelegd. Het volgende jaar evenwel verscheen Heriold op den Rijksdag te Compiegne en vroeg ondersteuning tegen zijne vijanden. Lodewijk zond de graven Theotar en Hruodmond naar Denemarken om de zaken te onderzoeken, doch er volgde voor ’s hands geene beslissing. Toen vertrok Heriold met een talrijk gevolg door Friesland naar het zuiden en ging met zijn gezin en onderhoorigen, ten overstaan des Keizers, plegtig tot het Christendom over, huldigde Lodewijk als leenheer van Denemarken en ontving het graafschap Rhiustri (Rustringen) in Oost-Friesland ten geschenke, terwijl hij later ook met bezittingen in ons Vaderland beleend werd. Immers men vindt vermeld, dat Rurik de Noorman en zijn broeder Heriold ten tijde van keizer Lodewijk Duurstede (Vicum Dorestadum) in leen verkregen.
Toen Heriold na den doop in zijn vaderland terugkeerde, bleven zijn zoon en neef aan het Frankische Hof. Hij voerde een volledigen toestel mede voor de heilige dienst, en 2 monniken, Ausganin en Autbertus, vergezelden hem. Later werd hij uit zijn rijk weder verdreven, vervolgens door de magt des Keizers in zijne waardigheid hersteld, doch in 827 op nieuw van het bewind ontzet. Ditmaal waren alle pogingen van Lodewijk vruchteloos, zoodat Heriold zijne overige dagen in de Nederlanden doorbragt.