Hegemonie was in het oude Griekenland de naam van het staatkundig oppergezag, hetwelk aan één der verbondene Staten werd toegekend, zoodat zulk een Staat bij gemeenschappelijke ondernemingen — vooral oorlogen — met de algemeene leiding was belast.
Zij ontstond omstreeks het jaar 500 vóór Chr. bij den aanvang der Perzische oorlogen, toen de Grieksche Staten zich, op raad van The-mistocles, op het naauwst verbonden en de hegemonie opdroegen aan Sparta. Toen echter Athene door de overwinning zijner vloot bij Salamis de vrijheid van Griekenland redde, werd het in 477 met de hegemonie bekleed. Daar echter Athene het oppergezag misbruikte tot uitbreiding zijner magt, kwamen de Spartanen in verbinding met anderen (symmachie) in verzet, doch konden eerst 73 jaar later, toen de magt van Athene door den Peloponnesischen Oorlog was geknakt, de hegemonie herkrijgen. Ook Sparta bezigde haar thans tot zelfzuchtige oogmerken, zoodat Theben opstond, om de vrijheid van Griekenland te handhaven en het overmoedige Sparta in de veldslagen bij Leuctra en Mantinéa te tuchtigen. Te midden dier onderlinge verdeeldheid viel het Alexander de Groote na den slag bij Chaeronéa (338 vóór Chr.) niet moeijelijk, zich van de hegemonie meester te maken en Griekenland aan zijne heerschappij te onderwerpen.