Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hars

betekenis & definitie

Hars (resina). De harsen zijn meerendeels voortbrengselen van het plantenrijk. Zij bevinden zich in de levende planten, evenals de aethérische oliën, veelal met deze verbonden, in de meest verschillende deelen, doch worden niet zelden als oliën door klieren afgescheiden. Somtijds vindt men hars in afzonderlijke cellen of in holten van het celweefsel, terwijl zij bij harsrijke gewassen uit toevallige openingen opborrelt.

Deze opgeborrelde massa’s bevatten geene zuivere hars, maar doorgaans mengsels van deze met aethérische oliën; in dit geval is deze zelfstandigheid half-vloeibaar en draagt den naam van balsem. Zulke balsems vindt men in groote hoeveelheid bij naald- en balsemboom, en zij behooren mede tot de eigenaardige kenmerken dezer gewassen. Door verwijdering der aethérische olie verkrijgt men harde of weeke hars. Meermalen zijn ook de harsen vermengd met gom, eiwit, kaoetsjoek enz. en dragen dan den naam van gom- of slijmharsen. Ook in het rijk der delfstoffen vindt men zelfstandigheden, wier eigenschappen met die der plantaardige harsen overeenstemmen. Zij zijn haren oorsprong verschuldigd aan den voorwereldlijken plantengroei, komen vooral in de bruinkolenen veenlagen voor en worden met den naam van fossiele harsen bestempeld. De merkwaardigste fossiele hars is het barnsteen (zie aldaar). Tot de harsen rekent men onderscheidene producten der drooge destillatie (brandharsen), alsmede zelfstandigheden, die door eene scheikundige werking ontstaan.

De natuurlijke harsen staan in het naauwste verband met de aethérische oliën, die haar vergezellen of door oxydatie in harsen veranderen. Het is zeker genoeg, dat ook in de planten de harsen door zulk eene oxydatie uit aethérische oliën ontstaan. Vaak ook vormt zich gedurende de oxydatie een vrij zuur, dat met hars vermengd is. Tot de kenmerken der hars behooren hare onoplosbaarheid in water, hare oplosbaarheid in wijngeest, haar smelten bij eene zachte warmte, en hare ontleding bij een hoogen warmtegraad, waarbij slechts eenige kool achterblijft. Ook lossen vele harsen op in aether, in aethérische en vette oliën. Zij zijn slechte geleiders der electriciteit en worden door wrijving negatiefelectrisch. De enkelvoudige harsen verdeelt men in zure (oplosbaar in bijtende alkaliën) en in indifferente (niet oplosbare). De eerste splitst men weder in harszuren, die zich met ammoniak verbinden, uit alkalische carbonaten het koolzuur verdrijven en met alle alkaliën zouten (resinaten) vormen, — en in halfharsen, die alleen in bijtende kali of in natron oplossen.

De alkaliresinaten lossen op in water, schuimen daarmede als zeep en worden, tot het vervaardigen van harszeepen gebezigd. Uit eene wijngeestoplossing en uit aethérische oliën scheiden de harsen zich doorgaans af in den vorm van een glad en glanzig bekleedsel, hetwelk zij ook vormen, wanneer men ze vermengt met vette, droogende oliën. Ook dienen zij om bindmiddelen te vormen voor voorwerpen, die men aan elkaar wil hechten, — voorts tot het maken van waterdigte stoffen, tot luchtdigte sluitingen, tot het bereiden van harsgas, van zalven, pillen enz. Alle harsen bevatten koolstof, waterstof en zuurstof, maar nooit stikstof. De belangrijkste harsen zijn: dennenhars (colophonium of pek), kopal, gomlak, elemi, mastik, dammar, sandarae, anime, benzoë, geelhars, barnsteen en asphalt. Vaak verwart men zelfstandigheden van anderen aard, zooals gom, plantenslijm, of stoffen, die slechts weinig hars bevatten, zooals myrrhe en aloë, met de harsen. Daarentegen zijn de kleverige zelfstandigheden aan vele bladknoppen, inzonderheid aan die der kastanjeboomen, niets anders dan balsemachtige harsverbindingen. Slechts weinige planten zijn geheel en al vrij van hars, en men kan deze er uittrekken door middel van wijngeest.

< >