Hansa. Dit woord vindt men reeds in de Gothische Bijbelvertaling van Ulfilas gebruikt, waar het een genootschap van krijgslieden beteekent. In de middeleeuwen werd het gebezigd in den zin van handelsvereeniging, vooral in dien van eene vereeniging van Duitsche kooplieden in het buitenland, die wederkeerig elkander beschermden en gezamenlijk handel dreven. Eindelijk gebruikte men het uitsluitend van een bepaald verbond van steden (Hansa Alemanniae of Teutonica), dat van de 13de tot de 17de eeuw bleef bestaan en niet minder dan 90 steden, van Reval en Narva tot aan Amsterdam en Middelburg, van Keulen tot Breslau en Krakau, onder zijne leden telde. De Duitsche handel te land en ter zee had zich weldra aan de eene zijde tot in Engeland, aan de andere tot in Rusland uitgestrekt.
Men had vereenigingen van Duitsche kooplieden te Londen, Brugge, Wisby (op het eiland Gothland) en Groot-Nowgorod, welke reeds in de 12de eeuw en welligt ook al vroeger bestonden. Zij poogden in die woeste, gevaarlijke tijden van de vorsten voorregten te bekomen, die haar vrijgeleide en veiligheid waarborgden. Voorts zorgden de Duitsche steden zoo veel mogelijk voor de veiligheid der wegen. Reeds in 1241 en 1255 werden overeenkomsten gesloten tusschen Hamburg en Lübeck met het doel, om den handelsweg door Holstein van alle hindernissen te bevrijden, terwijl in 1289 Lübeck, Rostock en Wismar zich vereenigden, om de zeeroovers te kastijden. Omstreeks dienzelfden tijd werd eene dergelijke overeenkomst gesloten door de Westfaalsche steden Münster, Dortmund, Soest en Lippstadt. Eigenlijke Hansa-oorlogen zijn alleen gevoerd tegen de Skandinavische rijken. Zoo verwierven in 1284 en 1285 de 5 Wendische steden met Riga en Wisby een voordeeligen vrede en belangrijke handelsvoorregten van koning Erik van Noorwegen. Minder voorspoedig was de strijd der steden Wismar, Rostock, Greifswald en Stralsund tegen Erik Menoed, koning van Denemarken, in 1311.
Na een langdurigen vrede gaf Waldemar IV, koning van Denemarken, aanleiding tot een nieuwen oorlog,. doordien hij in 1361 de stad Wisby, de hoofdstapelplaats van den Oostzee-handel, aan verwoesting ter prooi gaf. De Wendische steden, alsmede Hamburg en Bremen, maakten zich aanstonds gereed tot den strijd en de Pruissische en Lijflandsche kuststeden verleenden daartoe onderstand. Aanvankelijk wist Waldemar den storm te bezweren; weldra echter barstte deze weder los, en den 19den November 1367 sloten te Keulen 12 steden een oorlogshond tegen Waldemar en zijn bondgenoot Hakon, koning van Noorwegen. Vele andere steden voegden er zich bij, zoodat Waldemar 77 stedelijke oorlogsverklaringen ontving. De strijd werd door de Hansa met een schitterend gevolg gevoerd, daar genoemde Koningen bij het sluiten van den vrede in 1370 en 1376 schadeloosstelling, benevens uitbreiding der handelsprivilegiën moesten toestaan. Zelfs verwierven de Hansesteden invloed op de koningskeuze in Denemarken.
Tevens verkreeg Albrecht von Mecklenburg door den bijstand der Hansa den Zweedschen troon en vergold zulks met het grootprivilegie van 1388. Daarmede nam het glansrijkst tijdperk der Duitsche Hansa een aanvang, daar zij nu heerschappij voerde op de Oostzee en den geheelen tusschenhandel tusschen het oosten en westen van Europa in handen had. Hare belangrijkste kantoren bevonden zich te Nowgorod (verwoest in 1494 door czaar Iwan Wasiljewitsj), te Bergen in Noorwegen, te Brugge en te Londen. Zij vormde bij de kwijning van het keizerlijk gezag een magtig bondgenootschap ter bevordering en bescherming van den handel, hoewel er geene eigenlijke bondsovereenkomst tusschen de verschillende steden werd vastgesteld. De bloei van den handel werd een krachtig hulpmiddel tot opbeuring van den burgerstand, en om die reden waren de Hanse-steden veelal dorens in het oog van zelfzuchtige vorsten. Een gevolg hiervan was, dat reeds in 1500 nagenoeg alle Duitsche steden van het binnenland opgehouden hadden, leden der Hansa te zijn.
Intusschen was ook tusschen de zeesteden verdeeldheid ontstaan, inzonderheid wegens de baatzuchtige handelspolitiek der stad Lübeck, welke sedert de verwoesting van Wisby de voornaamste stapelplaats van den Oostzeehandel was geworden. Hoe meer namelijk de handel zich ontwikkelde, des te meer werden de tusschenstations vermeden. De schepen der Nederlandsche steden voeren door de Sond regtstreeks naar Zweden en Rusland, terwijl die der Lijflandsche steden zich daarentegen regtstreeks naar Engeland en de Nederlanden begaven. Lübeck verzette zich daartegen en beriep zich op het stapelregt daar ter plaatse. Hiertegen protesteerden vooral de Nederlandsche Hanse-steden, en het gevolg hiervan was, dat deze, door toedoen van Lübeck, sedert 1425 van den Oostzeehandel waren uitgesloten. Zulk een besluit kon echter op den duur niet gehandhaafd worden, en juist eene eeuw later verkregen de Nederlanders de vrije vaart op de Oostzee. Eindelijk behoorden tot de wezenlijke leden der Hansa alleen de steden, die in de nabijheid van Lübeck gelegen waren, benevens Lübeck zelve, Hamburg en Lüneburg. Deze vochten in de 15de en 16de eeuw tegen de Skandinavische Koningen, om de heerschappij op de Oostzee glansrijk te handhaven, — ja, door het verbond van Lübeck en Dantzig verloor Christiaan II de kroon en werd de Skandinavische Unie vernietigd (1523).
Intusschen verspilden de steden hare kracht in staatkundige en godsdienstige geschillen, zoodat de heerschappij op de Oostzee haar ontsnapte en zij zich met een gedeelte der voormalige voorregten moesten te vrede stellen. Ook de laatste oorlog, dien de stad Lübeck als bondgenoote van Denemarken in 1563— 1570 tegen Zweden voerde, bragt daarin geene verandering, zoodat eindelijk de Hansa niet langer als staatkundige magt bestond, maar als handelsvereeniging een kwijnend leven voortsleepte. Terwijl de Skandinavische steden zich tot zelfstandigheid ontwikkelden, verloren de Wendische steden hare belangrijkste markten. De Russische handel werd door het vuur van den oorlog vernietigd, — en de Duitsche Hanse-steden kregen in de Nederlandsche koopsteden magtige mededingsters; zoodat het weinig baatte, dat in 1546 haar kantoor uit het achteruitgaande Brugge naar de bloeijende stad Antwerpen verplaatst werd. In Engeland gingen ten tijde van koningin Elizabeth de voormalige privilegiën verloren, omdat de Hansa geene volkomene reciprociteit wilde toestaan. In 1612 waren er nog 14 stembevoegde en contributie-betalende Hanse-steden, namelijk Lübeck, Wismar, Rostock, Stralsund, Greifswald,Stettin, Dantzig, Magdeburg, Bronswijk, Hildesheim, Lüneburg, Hamburg, Bremen en Keulen. De Dertigjarige Oorlog gaf aan de Hansa den genadeslag. Wel deed Spanje (1627—1629), in overeenstemming met den Keizer, op de vergadering van gevolmagtigden der Hansa het voorstel tot oprigting van eene Hanseatisch-Spaansche handelmaatschappij om handel te drijven met de Spaansche koloniën, doch de Protestantsche steden maakten zwarigheid, zoodanig verbond te sluiten met de vijanden van haar geloof.
Op de vergadering der afgevaardigden van 1629 werd het behartigen van de belangen der Hansa opgedragen aan de steden Lübeck, Bremen en Hamburg, die in 1630 onderling een verbond sloten, hetwelk in 1641 vernieuwd werd. Na den vrede van Munster deed men pogingen om de aloude Hansa op nieuw in het leven te roepen, doch in 1669 werd de laatste vergadering van gevolmagtigden gehouden. Daar waren Lübeck, Bremen, Hamburg, Bronswijk, Dantzig en Keulen vertegenwoordigd, doch men kwam er tot geene bevredigende uitkomst. Die vergadering was de uitvaart der Hansa, en hare nalatenschap viel met haar naam ten deel aan de steden Lübeck, Bremen en Hamburg. Onder de hoede van deze bleven de Hanse-kantoren nog geruimen tijd bestaan: dat te Bergen tot in 1763. Het kantoor te Londen werd in 1853 en dat te Antwerpen eerst in 1858 verkocht.
De Hansa, ontstaan door behoefte aan onderlinge bescherming en aan onbelemmerd verkeer, heeft zich zelve gedood door haar streven om overal voor zich zelve voorregten te bedingen, die zij aan anderen niet wilde vergunnen. Zulk eene egoïstische handelspolitiek heeft haar aanvankelijk groote rijkdommen bezorgd; doch toen zij bij de verandering der tijden en omstandigheden aan hare oude beginselen bleef hechten, ging zij te gronde, terwijl zij bij meer billijkheid en vrijgevigheid, bij afschaffing van het monopoliestelsel, bij minder dwazen naijver eene bloeijende en magtige handelsrepubliek had kunnen vormen, die een onberekenbaren invloed zou gehad hebben op het verspreiden van verlichting en beschaving.