Haneberg (Daniël Bonifacius von), bisschop van Spiers, een der schranderste R. Katholieke godgeleerden van Duitschland, geboren den 17den Junij 1816 te Tanne bij Kempten in Allgau, studeerde te Kempten en München, verkreeg in 1839 de priesterwijding en in hetzelfde jaar de doctorale waardigheid, waarna hij in 1840 aan de universiteit te München zijne lessen opende over exegese des Ouden Testaments en Oostersche talen.
In 1841 werd hij buitengewoon, in 1844 gewoon hoogleeraar in de theologie en was tevens werkzaam als kanselredenaar. In 1848 werd hij gewoon lid van de Beijersche Académie van Wetenschappen, en in 1850 nam hij zijn intrek in het nieuwe klooster der Benedictijnen (St. Bonifacius) te München. In 1854 zag hij er zich tot abt gekozen en in het daarop volgende jaar in die betrekking bevestigd. In 1861 volbragt hij eene reis naar Tunis en Algiers, en in 1864 een pelgrimstogt naar Jerusalem, welken hij tevens dienstbaar maakte aan wetenschappelijke bedoelingen.
Bij herhaling wees hij de bisschoppelijke waardigheid van de hand, zooals in 1864 die van Trier, in 1866 die van Eichstätt, doch werd tot ridder der Beijersche Kroon benoemd en in den adelstand opgenomen. In 1868 werd hij als consultor der Roomsch K. congregatie voor Oostersche kerkplegtigheden naar Rome geroepen, om deel te nemen aan de voorloopige werkzaamheden voor het Vaticaansche Concilie. In den strijd over de onfeilbaarheid schaarde hij zich aanvankelijk aan de zijde der tegenstanders van het nieuwe leerstuk, doch onderwierp zich daaraan na de afkondiging. Zijn zachtmoedig en verdraagzaam karakter bezorgde hem voorts de Koninklijke benoeming tot bisschop van Spiers, welke betrekking hij in 1872 aanvaardde.
Haneberg beweegt zich bij voorkeur op het gebied der Oostersche letterkunde. Tot zijne belangrijkste geschriften behooren: „Ueber die in ein münchener Handschrift aufbehaltene arabische Psalmenübersetzung des Rabbi Saadia Chaon (1841)”, — „Religiöse Alterthümer der Hebräer (1844, 2de druk 1869)”, — „Einleitung ins Alte Testament (1845)”, — „Geschichte der biblischen Offenbarung (1850, 3de druk 1863)”, — „E. Renan’s Leben Jesu beleuchtet (1864)”, — „Zur Erkenntniszlehre von Ibn Sina und Albertus Magnus (1866)”, — „Canones S. Hippolyti arabice e codicibus Romanis (1870)”, — en „Das muslimische Kriegsrecht (1871)”.