Handelsverdragen zijn overeenkomsten tusschen souvereine Staten, waarbij de voorwaarden voor het handelsverkeer geregeld worden. Reeds in de vroegste tijden treffen wij ze aan. Hun inhoud hangt af van de inzigten, die er omtrent de te volgen handelspolitiek in omloop zijn.
In de oudheid, en in de middeleeuwen tot in de 14de en 15de eeuw, toen de vreemdeling nog vaak als vijand, of ten minste als regteloos persoon werd aangezien, was het hoofddoel der handelstractaten, om voor de ingezetenen van het eigen land in het vreemde zooveel mogelijk bescherming van persoon en van goederen, gelijkstelling in regten met den inlander te verwerven, en om met vereende krachten de veiligheid der landen waterwegen te bevorderen door struik- en zeerooverij tegen te gaan. De verdragen der 16de en 17de eeuw ademen den geest van mereantilismus en protectionismus. De uitvoer werd veel voordeeliger geacht, dan de invoer; aan het behoud van geld en van edele metalen binnen ’s lands grenzen werd zooveel mogelijk gewigt gehecht; de voorspoed van ’t eene land achtte men onbestaanbaar met den vooruitgang in welvaart van het andere; eene soort van natuurlijke vijandschap tusschen de volken scheen een onvermijdelijke toestand. De inhoud der verdragen komt veelal hierop neêr, dat de eene Staat door geweld of overreding den anderen beweegt, om, met of zonder equivalent van zijn kant, aan zijn medecontractant eenige handelsvoordeelen toe te staan, voornamelijk het geheel of ten deele opheffen van verbodsbepalingen of belastingen, speciaal ingaande regten. Vele dergelijke tractaten ontstonden; ter bereiking van het doel door dat middel rigtten vele voorname koopsteden het bekende Hanseverbond op.
Al spoedig werd als gewone clausule er in opgenomen — o. a. bij den Vrede van Utrecht in 1713 —, dat de ééne contractant bij den anderen voortaan, ook zonder nadere bepaling, dadelijk alle voorregten zou verkrijgen, die ooit aan de meest begunstigde natie zouden toegestaan worden. De naijver om bevoorregt te worden was onder de buitenlandsche natiën natuurlijk groot; maar niet minder krachtig en tevens verderfelijk was die in het binnenland. Elk bedrijf eischte voor zich bevoorregting tegenover het buitenland en tegenover zijne binnenlandsche medearbeiders. Nooit werd er zoo’n tractaat gesloten, of het wekte, terwijl het den bevoorregte reden tot tevredenheid gaf, naijver en afgunst bij andere, daarbij naar hun zin niet gepriviligiëerde bedrijven op. En dikwijls was er reden tot ontevredenheid; het kon niet anders. Wanneer de regéring zich bijzonder de belangen van één tak van nijverheid aantrekt, dan is het zoo goed als onmogelijk, dat zij de belangen van één of meer anderen tegelijkertijd niet schaadt. De practische gevolgen van tractaten met de voormelde clausule waren noodlottig. Een handelstractaat b. v. van Engeland en Frankrijk veranderde dadelijk van toepassing, wanneer b. v. Frankrijk aan Denemarken, of Engeland aan Portugal eenig meerder voorregt schonk, dat dan ook terstond op Engeland of Frankrijk toepasselijk werd.
Zoo hadden noch de handelaren voor hunne ondernemingen, noch de ministers van Financiën voor hunne inkomsten ooit vaste grondslagen van berekening. Die handelstractaten verdrongen langzamerhand de practijk van het protectionisme: zij steunden het reciprociteitsstelsel. Dit is in zooverre hunne voordeelige zijde. Maar tevens bragten zij eene onbegrensde verwarring en onzekerheid in de huishouding der Staten en in het handelsbedrijf teweeg. In beginsel zijn handelsverdragen af te keuren; in den regel zijn zij ook niet wenschelijk. Het beste is, dat iedere Staat door zijne eigene, binnenlandsche wetgeving, zonder zich aan buitenlandsche goedkeuring te binden — waardoor hij voor een deel afstand doet van zijn souvereiniteitsregt — den handel zooveel mogelijk bevordere, dat is, hem vrij make van alle beletselen en hinderpalen. Zij vormen evenwel de brug tot het vrijhandelstelsel; vooral die van het laatste vierdededeel onzer eeuw hebben dat karakter.
Op het vasteland van Europa zijn ze een practisch politiek middel geweest, om dat stelsel in te voeren en te ontwikkelen. Zij werden in den jongsten tijd gesloten door staathuishoudkundigen, meer dan door politici. Als ’t meest bekende mag genoemd worden het Engelsch-Fransche tractaat van 1860 onder Napoleon III door Richard Cobden en Michel Chevalier tof stand gebragt. Verder het verdrag van Frankrijk met Pruissen en den Zollverein van 1862, de suikerconventie tusschen België, Engeland, Frankrijk en Nederland van 1864, de muntconventie tusschen Frankrijk, België, Italië en Zwitserland van 1865. Dit zijn slechts eenige der meest bekende jongstgesloten tractaten, waarin het beginsel van handelsvrijheid wordt erkend en bevorderd.
Tractaten tot regeling van sommige punten van internationaal handelsregt blijven altijd noodig, ook wanneer het vrijhandelstelsel volkomen gehuldigd is geworden. Zoo zijn de tractaten, waarin de aanleg, aansluiting en regeling van de middelen van verkeer en van gedachtenwisseling behandeld worden, altijd aanbevelenswaardig. Ook ons land heeft met onderscheidene landen handelstractaten gesloten. Gedurig worden ze, meestal volgens hunne eigene bepaling, hernieuwd of herzien.
Die met minder beschaafde landen dragen nog volkomen het karakter van de middeneeuwsche verdragen. Ingevolge de Grondwet maakt en bekrachtigt de Koning de verdragen met vreemde Mogendheden. Voor zooverre zij eenige bepaling of verandering, wettelijke regten betreffende, inhouden — dat is, wanneer daarin regten en pligten ten voor- of ten nadeele der onderdanen van onzen Staat worden geschapen, en dit is in de handelstractaten bijna altijd het geval — worden zij door den Koning niet bekrachtigd, dan nadat de Staten-Generaal die bepaling of verandering hebben goedgekeurd. De wetgever moet dus zijn zegel aan die verdragen hechten.