Onder dezen naam vereenigt men verscheidene in den handel gebruikelijke geldswaardige credietpapieren, die, voor de circulatie bestemd, dienst doen als betaalmiddel, en zoodoende de plaats vervullen van „gereed geld”. Het zijn „beloften” of „toezeggingen” van de betaling van eene zekere som gelds, door den onderteekenaar gedaan aan een meer of minder bepaald aangewezen persoon: welke belofte of toezegging òf door hem zelf, òf door eenen derden door hem aangeduiden persoon zal vervuld worden.
Alle deze papieren constatéren handelsregtelijke verbindtenissen, maar van verschillenden aard. Zij zijn van materiélen of van formélen aard, zooals de juristen het noemen. Van materiélen aard is zij, zoodra de verbindtenis geboren is en bestaat buiten het papier om; het papier strekt in dit geval tot bewijs der bestaande verbindtenis; het is niet de bron zelve van haar bestaan. De oorzaak der schuldpligtigheid van den onderteekenaar ligt in dit geval buiten niet in het papier; hij kan tegen hem, die zoodanig papier te berde brengt om de voldoening eener verbindtenis te vragen, bewijzen, dat er geene verbindtenis bestaat, òf niet méér bestaat, ’t zij doordien de overeenkomst, waaruit zij ontsproot, gebrekkig was — b. v. door het gemis van geldige toestemming —, ’t zij, doordat het papier in de wereld is gekomen ten einde eene overeenkomst te constatéren, die niet tot stand is gekomen, ’t zij, dat de werking der bestaan hebbende overeenkomst reeds heeft opgehouden. De forméle verbindtenis bestaat in en door het papier, waarin zij als ’t ware beligchaamd is.
Zij is gegrond in de handteekening, geplaatst op het papier, dat al de forméle, dat is uiterlijke, vereischten bevat, die door de wet zijn voorgeschreven. Bewijs tegen den inhoud van dat papier komt niet te pas. De oorzaak der schuldpligtigheid van den onderteekenaar ligt hier in niet buiten het papier. Het schrift zelf is oorzaak der verbindtenis. De strenge vormen, door de wet voorgeschreven, moeten met de uiterste naauwkeurigheid hier gevolgd worden, zal het papier zijn formeel karakter werkelijk kunnen handhaven.
Bij de beoordeeling der vraag, of iemand wisselregtelijk verbonden is, zal de deskundige in de eerste plaats onderzoeken, of het door dien persoon geteekende papier de uiterlijke vereischten van eenen wissel bezit, en dus een wissel is, of niet. De strenge bepaling der wet omtrent de vormen van eenen wissel is zijn eenige toetssteen. Het handelspapier is bestemd voor de circulatie; het zal dienen als betaalmiddel. Daarvoor moet het kunnen worden overgedragen. Niet alle papier is evenwel voor overdragt vatbaar, en bovendien verschillen de wijzen van overdragt en de daaraan verbonden gevolgen. De mogelijkheid en de wijze van overdragt hangen zamen met het karakter en de inrigting van het papier. Men onderscheidt in dit opzigt het papier in drie soorten: 1° papier „op naam”, 2° papier „aan order”, 3° papier „aan toonder”.
In het papier „op naam” wordt een bepaald persoon genoemd, die het regt heeft, om de vervulling der door het papier geconstateerde, of daarin vervatte verbindtenis te vragen. Hij kan zijn regt, aan dat papier ontleend, met het papier zelf, alléén overdragen door eene „cessie”, waarvan eene acte wordt opgemaakt, die tevens op wettige wijze ter kennis van den schuldenaar moet worden gebragt. De tweede bovengenoemde soort van papier bevat nevens de aanduiding van eenen bepaalden persoon de bijvoeging der formule „aan order”. Die bijvoeging maakt het vatbaar voor de overdragt door middel van endossement (zie aldaar). Het papier „aan toonder” behelst geen naam van een persoon; de houder van het stuk ontleent zijn regt aan het bezit van het stuk en behoeft zijn bezit niet door eene bepaalde wijze van overdragt te legitiméren. Het regt gaat met het papier over door overgave van hand tot hand.
Tot de eerste der drie genoemde klassen behoort b. v. de wissel en de assignatie, die op naam, niet aan order zijn gesteld; tot de tweede, het orderbiljet; tot de derde „het kassiersbriefje”, de „checque”, en „bank- en muntpapier”, hoewel deze twee laatstgenoemde vormen van „papiergeld” minder eigenaardig tot de catagorie van handelspapier worden gebragt. In engeren zin verstaat men onder „handelspapier" het papier, dat de belofte van de betaling van zekere geldsom inhoudt, zooals de wissel, de assignatie, het orderbillet, het kassierspapier enz.; in ruimeren zin begrijpt men er, minder eigenaardig, ook wel ander in den handel gebruikelijk papier onder, als cognossementen, chertepartijën, koop-, volgbriefjes, bodemerijbrieven, polissen, enz. De eigenaardige bijzonderheden van elk dezer papieren worden onder de daartoe betrekkelijke artikelen uiteengezet.