Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Haarlemmermeer

betekenis & definitie

Haarlemmermeer (Het), voorheen een waterplas, gelegen tusschen Amsterdam, Haarlem en Leiden met eene uitgebreidheid van 18000 Ned. bunders en met eene gemiddelde diepte van 4 Ned. el, is thans in een vruchtbaren polder herschapen. In de 16de eeuw bestonden er 6 kleine meren, die zich allengs tot één groot meer vereenigden. De oppervlakte van het water was van 1531 tot 1591 verdubbeld en ook na dien tijd nam zij toe in grootte. Zijne wateren waren zeer vischrijk, en nergens anders in ons Vaderland onthield zich de meerval (Silurus glanis L.), die wel eens 150 Ned. pond zwaar wordt.

Intusschen had het Meer reeds verschillende dorpen verzwolgen en dreigde gedurig — bij elken feilen storm — zijn gebied uit te breiden , weshalve er reeds vroeg plannen werden gemaakt, om dien plas in land te veranderen. Bereids in 1635 werd er een ingeleverd door Jan Adriaansz Leeghwater, molenmaker en landmeter te Rijp in Noordholland. Hij heeft het aan prins Frederik Hendrik in overweging gegeven en door den druk bekend gemaakt, zoodat zijn boek onder den naam van „Haarlemmermeerboek” eene zekere vermaardheid verkregen heeft. Het beleefde in 1838 den 13den druk. Zijn plan werd echter bestreden door anderen, die gevaar zagen in de verkleining van den waterboezem van Rijnland. Ook in 1659 en in 1727 werd een plan tot droogmaking ingeleverd, — desgelijks in 1742 door de opzieners Cruquius en Noppen met den landmeter Bolstra, — in 1743 door den Leidschen geneesheer Zumbach de Koesfelt, en ook later werd in die eeuw bij herhaling een onderzoek ingesteld naar de beste middelen, om den vratigen waterwolf te temmen. In 1808 leverde, op last van den Minister van Binnenlandsche Zaken, de waterstaatsingenieur A. Blanken een nieuw ontwerp tot droogmaking, waarvan de kosten 8 millioen gulden zouden bedragen, — in 1819 ontvingen baron van Lynden van Hemmen, Roëll en Repelaar van Driel de Koninklijke toestemming, om een plan tot droogmaking te beramen, terwijl voorts de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem eene prijsvraag over dat onderwerp uitschreef en de zaak zelve in verschillende brochures aanbevolen werd. Daarna gaf baron van Lynden van Hemmen (1821) eene uitstekende verhandeling over de droogmaking van het meer in het licht.

Zijn plan werd aangeprezen door de ingenieurs C. Blanken en D. Mentz, en laatstgenoemde leverde in 1829 een nog meer uitgewerkt plan met kaarten in. Er verspreidde zich alzoo langzamerhand meer licht over deze zaak, en toen de geweldige storm van 29 November 1836 de wateren van het meer over landen en wegen stuwde, zoodat er groote schade berokkend werd, trad door een Koninklijk besluit van 1 Augustus 1837 eene commissie in het leven, belast met een onderzoek naar de verschillende plannen van droogmaking, met het inleveren van een ontwerp en met het opmaken van eene begrooting van kosten. Reeds in den aanvang van 1838 werd het plan der Commissie voorgedragen aan de Tweede Kamer, doch verworpen, omdat het aan andere aangelegenheden was vastgeknoopt. Een ontwerp echter, in het laatst van dat jaar door den Koning aan de Vertegenwoordiging aangeboden, werd op den 19den Maart 1839 met 45 tegen 2 stemmen door de Tweede Kamer aangenomen. Hierna werd eene geldleening van 8 millioen gulden uitgeschreven en eene commissie van uitvoering benoemd, terwijl voorts in November 1840 bepaald werd, dat de droogmaling door middel van stoom zou geschieden. Na de noodige onteigeningen en den verbeterden waterafvoer langs Katwijk aan Zee, — na het leggen van een ringdijk en eene ringvaart met bepuind jaagpad ter lengte van 11 uur gaans rondom het meer, werden er 3 reusachtige stoomwerktuigen geplaatst, elk van 400 paardenkracht, namelijk de Leegwater aan de zuidzijde van het meer nabij de Kaag, — de Cruquius aan de noordwest zijde bij het Spaarne, en de Lynden aan de noordoostzijde nabij Amsterdam.

In Junij 1848 en April 1849 begonnen de verschillende stoomgemalen te werken, en den lsten Junij 1852 was het meer droog en de grootsche onderneming volbragt. De kosten bedroegen bijna 9 millioen gulden, doch de verkochte perceelen hebben bijna 8 millioen opgebragt. De gronden bestaan er uit klei, zavel, zand met fijne klei, en meermolm. Men verbouwt er veel koolzaad, rogge haver, tarwe, gerst, vlas, aardappels, boonen en moeskruiden, en er bevinden zich vele landhoeven en boerderijen. Zij vormen ééne gemeente, welke ongeveer 10000 inwoners telt en zich uitstrekt over de afdeelingen Vijfhuizen, Beinsdorp, Rijk en Burgerveen. De uitgebreidheid der gemeente is nagenoeg 18523 1/4 Ned. bunder.