Gros. Onder dezen naam vermelden wij:
Antoine Jean, baron Gros, een uitstekend Fransch historieschilder. Hij werd geboren te Parijs den 16den Maart 1771, was een leerling van David, en bevond zich in Italië, toen de Fransche legers er over de grenzen trokken. Hij schilderde het portret van Bonaparte en in 1796 de overwinning bij Arcole, waarna de veldheer hem benoemde tot lid der commissie, bestemd om in Italië kunstwerken te kiezen ten behoeve van Frankrijk. Vervolgens vervaardigde hij het beeld van den Eersten Consul te paard (1802), en behaalde grooten roem in 1804 door zijn tafereel van de pestlijders te Jaffa. Daarop volgde „De slag van Aboekir”, alsmede „Napoleon op het slagveld van Eylau”.
Na den terugkeer der Bourbons koos de schilder onderwerpen uit vroegeren tijd en zijn „Frans I en Karel V in de kerk van St. Denis” behoort tot zijne beste stukken. Voorts schilderde hij het „Vertrek van koning Lodewijk XVIII in den nacht van den 20sten Maart 1815”, alsmede de „Inscheping der hertogin van Angoulême in de haven van Pauliac den 2den April 1815”. Ook versierde hij den koepel der kerk Ste Généviève te Parijs, en overleed den 27sten Junij 1835.
Pierre le Gros, een uitmuntend Fransch beeldhouwer. Hij werd geboren te Parijs in 1656 en ontving onderrigt van zijn vader, die de betrekking bekleedde van professor aan de Académie voor Kunst. Hij verwierf op 30-jarigen leeitijd met het reliëf „Noach, in de Ark trekkende”, den prijs, en ging dientengevolge naar Rome. Toen er de Jezuïeten ten behoeve der versiering van het hoofd altaar in de St. Ignatius-kerk een prijs uitschreven en le Gros vreesde, dat hij wegens zijne jeugdige jaren zou uitgesloten worden, dong hij mede onder den naam van een Genuees en bleef overwinnaar.
Daarna leverde hij in het Collegio Romano een beroemd bas-relièf, bekend als „De verheerlijking van Lodewijk van Gonzaga”. Nadat hij er nog andere stukken vervaardigd had, keerde hij terug naar Parijs, waar hij medewerkte tot de versiering van het hótel-Crozat en van den toren te Versailles. Daar echter zijne kunstgewrochten in Frankrijk niet genoeg gewaardeerd werden, keerde hij naar Rome terug en bleef aldaar tot aan zijn dood in 1719. Men heeft er van hem een bas-relièf uit de geschiedenis van Tobías in den Monte del Piéta, een standbeeld van cardinaal Casamata, benevens zijn praalgraf, het mausoléum van Pius IV in Sta Maria Maggiore enz.