Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Granier de Cassagnac (Bernard Adolphe)

betekenis & definitie

Granier de Cassagnac (Bernard Adolphe), een Fransch dagbladschrijver en staatsman, geboren in 1808 te Bergelle, thans Averon-Bergelle, in het departement Gers, bezocht de scholen te Toulouse, was werkzaam voor eenige kleine dagbladen in het zuiden van Frankrijk en begaf zich in 1832 naar Parijs, waar hij zich een aanhanger betoonde der klassieke school en medewerker werd aan het „Journal des Débats”, waarin hij een hevigen pennestrijd voerde met Alexandre Dumas.

Zijne hartstogtelijke critiek mishaagde intusschen aan den hoofdredacteur, maar had voor Girardin zooveel aantrekkelijks, dat deze hem als medewerker plaatste aan „La Presse”. Hier bekeerde hij zich tot de Romantische school en bepaalde zich aanvankelijk bij het schrijven van letterkundige artikelen. In 1840 echter ging hij naar de Antilles in de hoop, dat men hem aldaar tot afgevaardigde zou kiezen, en huwde er met eene Creoolsche. Als een ijverig verdediger der slavernij bragt hij onder de Negers zijn leven in gevaar. Nadat hij in Frankrijk was teruggekeerd, verhief hij zijne stem tegen de vrijlating der Negers, en toen men zijne artikelen in „La Presse” niet wilde plaatsen, stichtte hij den „Globe”.

In dit ultra-Orléanistisch blad sloeg hij zulk een heftigen toon aan, dat de overige dagbladen het gemeenschappelijk besluit namen om er niet op te antwoorden (conspiration du silence). Toen de „Globe” zonk, deed hij in 1845 „L’Epoque” verrijzen, een hoogst conservatief blad, hetwelk zeer veel beweging maakte. Men beschuldigde hem openlijk, dat hij ondersteuning aannam uit de geheime fondsen der regéring, en in 1842 had hij een duél met den afgevaardigde La Grosse, weswege hij voor de regtbank verschijnen moest. Nadat ook „L’Epoque” bezweken was, zond Guizot, die toen minister was, hem naar Rome, om aldaar een Fransch dagblad te stichten, daar het wel scheen, dat Pius IX maatregelen wilde nemen tot bevrijding van Italië. De Februarij-omwenteling maakte een einde aan deze zending, en Granier keerde naar Frankrijk terug, waar hij voor ’s hands op het land zijn verblijf hield.

Toen echter Napoleon voorzitter werd der Republiek, wijdde hij dezen zijne diensten, belastte zich in 1850 met de redactie van „Le Pouvoir”, schreef in den „Constitutionnel” en zocht aan te toonen, dat Frankrijk door eene staatsstreek moest gered worden. Na den 2den December gaf hij eene brochure in het licht, waarin hij de overwonnenen hoonde en de overwinnaars verheerlijkte; — zelfs ten gevolge van het decreet van 22 Januarij 1852 over de goederen van het Huis Orléans maakte hij scherpe aanmerkingen op de dynastie, die hem voorheen betaald had voor zijne diensten. Toen Lodewijk Napoleon keizer geworden was, behoorde hij tot de ijverigste Bonapartisten, — ja, hij gaf wel eens voor, beter onderrigt te wezen dan de erkende officiéle bladen, zoodat hij meer dan ééne waarschuwing ontving. Door den invloed der regéring werd hij gekozen in het departement Gers tot lid van het Wetgevend Ligchaam, en de oppositie betwistte hem dien zetel te vergeefs tot aan den val van het Keizerrijk. Ook in die vergadering maakte hij groote beweging, terwijl hij op het gebied der journalistiek eene zeer afwisselende loopbaan volgde.

Tegen het einde van 1857 stichtte hij met eenige geestverwanten het dagblad „La Revue” ter verdediging, zooals hij verzekerde, van godsdienst, zedelijkheid en gezonde letterkunde, — een blad, hetwelk een jaar bestond. Iets later belastte hij zich met de redactie van den „Pays” en daarna met die van de „Nation”, welke te voren „Echo de la Presse” heette. Nadat hij in 1866 wederom hoofdredacteur van „Le Pays” geworden was, deed hij zich bijstaan door zijn zoon Paul, en beiden beijverden zich, om het Keizerrijk te verdedigen, andersdenkenden te honen, of hen door een tweegevecht onschadelijk te maken. In 1868 stemde hij met 6 andere conservatieven in de Vergadering van het Wetgevend Ligchaam tegen een door de regéring ingediend en naar zijne meening al te vrijzinnig wetsontwerp op de drukpers, weshalve die kleine groep den naam ontving van „de Zeven wijzen”. In hetzelfde jaar was hij met Jerôme David een der hoofden van de Bonapartistische club in de Rue de L’Arcade, en hij zond gedurende de beraadslagingen over bovengemeld wetsontwerp eene uitdaging aan zijne medeleden Picard en Ollivier, welke echter niet werd aangenomen.

Vooral verloor hij ieders achting door zijne bemoeijingen in de zaak van Kerveguen. Laatstgenoemde, ook een lid van de club des Arcades, beschuldigde namelijk, op grond der beweringen van een weinig beteekenend Belgisch blad, de dagbladen der oppositie van het misdrijf, dat zij geld aannamen van den graaf von Bismarck en daarvoor de politiek van dien staatsman bevorderden. Toen echter een onderzoek, door het Wetgevend Ligchaam ingesteld, tot niets leidde, hield Granier de Cassagnac vol, dat hij in het bezit was van stukken, welke deze aanklagt regtvaardigden. De redacteuren der door hem betichte bladen, zooals Havin van de „Siècle”, Guerolt van den „Constitutionnel”, Bertin van het „Journal des Débats”, Girardin van de „Liberté”, tartten hem uit, om die stukken openbaar te maken, en nu bleek het, dat deze óf ondergeschoven, óf van geenerlei gewigt waren.

Gedurende den laatsten Duitsch-Franschen Oorlog bevond Granier de Cassagnac zich in het gevolg des Keizers, en vertoefde na de gevangenneming van dezen tot aan het sluiten van den Vrede bij afwisseling op Wilhelmshöhe en te Brussel, waar hij de Bonapartistische intrigues bevorderde en zijne gevoelens openbaar maakte in den „Gaulois”, die gedurende de belegering van Parijs te Brussel werd uitgegeven. Van zijne geschriften noemen wij: „Histoire des classes ouvrières et des classes bourgeoises (1837)”, — de roman „Danaë (1840, en later herdrukt)”, — „Voyage aux Antilles françaises (1844)”, — „Histoire des causes de la révolution française (1850 , 4 dln)”, — „Histoire du Directoire (1851—1863, 3 dln)”, — „Histoire de la chûte du roi Louis Philippe, de la république de 1848 jusqu’au rétablissement de l’Empire (1857, 2 dln)”, — „La reine des prairies (1859)”, — „Antiquité des patois, antériorité de la langue française sur le latin (1859)”, — en „Histoire des Girondins et des massacres de Septembre (1860, 2 dln)”. Ook gaf hij eene verzameling uit van zijne „Portraits litteraires (1852)” en talrijke brochures.

Zijn zoon Paul maakte zich door zijne heftige en onbekookte opstellen en door zijne talrijke tweegevechten nog meer berucht dan zijn vader. Vóórdat hij, onder de hoede zijns vaders, het worstelperk der groote politieke dagbladen betrad, schreef hij voor de kleine pers en voor spotblaadjes, en had reeds in dien tijd met een anderen dagbladschrijver, Aurelien Scholl een duél, dat veel opzien baarde. Nadat hij medewerker was geworden aan „Le Pays”, het blad zijns vaders, belastte deze hem weldra met de geheele redactie, en nu maakte Paul een begin met zijne smadelijke en ongehoorde aanvallen tegen de schrijvers der oppositie-bladen. Hij overstelpte onder anderen in 1867 den „Courrier français”, waarin de jeugdige Vermorel zijne grieven tegen het Keizerlijk bewind uiteenzette, met hoon en laster, die met dergelijke munt betaald werden. Een duél volgde, en Vermorel, die niet gewoon was den degen te hantéren, ontving zulke zware wonden, dat hij ter naauwernood aan den dood ontsnapte. In 1868 trof den overmoedigen de Cassagnac het lot, hetwelk hij reeds vaak aan anderen bezorgd had. Hij ontving van den half-krankzinnigen luitenant der Marine Lullier eene uitdaging, welke hij niet aannam, zoodat de uitdager hem op straat kastijdde, weswege hij dezen voor de regtbank riep. Ook vocht Paul met Gustave Flourens en bragt hem eene bijkans doodelijke wonde toe.

In weerwil van zijn losbandig levensgedrag, in weerwil van zijne herhaalde, min-loffelijke aanrakingen met de policie en de regtbank, was hij de eenige onder de dagbladschrijvers, die den 15den Augustus 1868 met het kruis van het Legioen van Eer versierd werd, en de Keizerin deed hem zelfs bij die gelegenheid door middel van een kamerheer hare gelukwenschen aanbieden. Niet zelden echter bragt hij door zijne hevige en ondoordachte artikelen de door hem verdedigde regéring in ongelegenheid. Dit geschiedde onder anderen met betrekking tot de redevoering, door prins Napoleon den 1sten September 1869 in den Senaat uitgesproken, welke hij in den „Pays” op zulk eene beleedigende wijze havende, dat het Ministérie er tegen opkwam in het „Journal officiel”. In 1870 behoorde hij tot hen, die het hardst om wraak riepen over Sadowa. Om deel te hebben aan de gedroomde overwinningen, nam hij dienst als gemeen zoeaaf, doch moest voor zijne heldhaftigheid met eene langdurige krijgsgevangenschap boeten, en gedurende deze veroorloofde hij zich hevige uitvallen tegen zijnen voormaligen Keizerlijken beschermheer. Na zijne gevangenschap kwam hij weder aan het hoofd van „Le Pays”, om door zijne verdediging der gevallen dynastie de onbescheidenheden , door hem in Duitschland begaan, weêr goed te maken.

< >