Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Granaat

betekenis & definitie

Granaat is eene delfstof, die in ruiten-dodecaëders kristalliseert en ook in korrels en gedaanteloos voorkomt.

Men heeft bloed-, hyacinth- en bruinroode granaten (rooden of edelen, Oosterschen of Boheemschen granaat, almandine, pyroop en karbonkel), — wijnen honiggele granaten (gelen granaat en topasoliet), — olijf-, look- en berggroene granaten (groene granaten, allochroïet, aplom en grossular), — roodachtige en leverkleurige granaten (bruinen granaat, zirkongranaat, eolophoniet en pekgranaten), en eindelijk zwarte granaten (melaniet). De granaat heeft een glas- en vetglans, is min of meer doorzigtig, doorschijnend of ondoorzigtig, schelpachtig op de breuk, en bezit eene hardheid tusschen die van veldspaat en topaas, en een soortelijk gewigt van 3,1 tot 4,3. Hij bestaat uit aluin- en kiezelaarde, ijzer en mangaanoxyde, talkaarde en kalk en wordt, als men hem wrijft, positief electrisch. De granaten, die men in Romeinsche bouwvallen dikwijls aantreft, dienden tot sieraden. Voor ringsteenen zijn de Groenlandsche en Oost-Indische de beste, daar zij zich door zuiverheid en door eene fraaije kleur onderscheiden. Van de groote granaten, die men in Stiermarken aantreft, worden snuifdoozen en dergelijke artikelen van weelde vervaardigd. In het muséum voor natuurlijke historie te Leiden bevindt zich een granaat, die ruim 3½ Ned. pond weegt. De granaatkorrels, die vooral in Bohemen in menigte aanwezig zijn, alsmede bij Tharand in Saksen, bezigt men tot halssieraden, terwijl men de kleinste korrels in plaats van amaril tot slijppoeder kan gebruiken.

Granaat noemt men ook een ijzeren hollen kogel, met brandsas en buskruid gevuld. Men onderscheidt naar hun omvang houwitser-, hamdmortier-, spiegel-, handgranaten en kartetsgramaten of shrapnels. De spiegelgranaten worden ten getale van 28 op eene houten schijf of spiegel in een mortier geladen, en de handgranaten, nadat de buis is aangestoken, op zeer korte afstanden uit de hand geworpen, bij voorbeeld van de wallen bij het verdedigen van eene bres. Deze laatste zijn reeds in 1523 door Battista della Valle in zwang gebragt, doch eerst tegen het einde der 16de eeuw is men op het denkbeeld gekomen, om granaten op stukken geschut te laden. Dientengevolge zijn de handgranaten meer en meer in onbruik gemaakt. Des te meer bezigt men in onzen tijd granaten, die door getrokken kanonnen worden afgeschoten, zoodat daarop eigenlijk de kracht berust der hedendaagsche artillerie. Zulke granaten hebben eene cylindrisch-ogivale gedaante, zijn van eene springlading voorzien en worden doorgaans ontstoken door eene naald, die gedurende de vlugt der granaat dezelfde snelheid heeft als deze, doch wanneer die der granaat door het treffen van een voorwerp vermindert, wegens het behoud van de hare vooruitdringt in eene ontplofbare massa en door deze te ontsteken de granaat doet springen.

< >